het plan was om de kerken aan te vallen en te verwoesten
Geplaatst: do feb 08, 2007 11:32 pm
Introductie
De beste manier om mijn getuigenis te beginnen is met God te danken vanuit de grond van mijn hart voor zo’n grote ommekeer in mijn leven en in de levens van al degenen die Hem oprecht zoeken. God heeft mij met Zijn sterke macht geleid en mij gered uit het hol van de leeuw. Vreemd genoeg was deze ommekeer niet het resultaat een verlangen van mijzelf, een reactie op iets dat ik gehoord had of een preek van een dominee of een evangelist. In tegendeel, terwijl ik druk in de weer was om Zijn Woord en Zijn volk aan te vallen, had Hij alles voorbereid om mij, in een net te vangen waaruit ik niet kon ontsnappen! Hij is de Levende God die op zoek is naar de verloren zoon. Hij strekt Zijn hand uit naar een ieder die berouw heeft; Hij laat Zijn licht schijnen over een ieder die verloren is in de wereld; Hij klopt zacht op de deur van elk arm en verwoest huis om het te vullen met geestelijke rijkdom, reinheid en heiligheid. Hij geeft overvloed en krijgt daar geen spijt van. Hij geeft niet overeenkomstig ons handelen, maar overeenkomstig Zijn barmhartigheid.
Steeds wanneer ik mijn getuigenis probeerde op te schrijven had ik veel aarzelingen. Ik was bang om te overdrijven. Ik wilde niet op een voetstuk geplaatst worden. Mij komt geen enkele verdienste toe. Alle eer behoort God toe. Er was ook wel wat trots in mij. Ik dacht dat als ik Gods werk in mijn leven bekend zou maken, dit een belediging zou zijn voor mijn ego, want ik was degene die wreed was tegen volgelingen van de Levende God. - dezelfde God die mij opzocht en mijn ogen opende om het licht te zien dat ik voorheen nooit gekend had.
Zoals u zult lezen op de volgende bladzijden, kon ik niets anders doen dan mij overgeven in dit gevecht tussen een boze geest, die in mij woonde, en een Heilige God die mij Zijn redding aanbood en Zijn armen opende om mij vast te houden. Ik kon met Job zeggen: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd." (Job 42:,5), en met David vragen: "Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest." (Psalm 51:12)
Dit is de Here Jezus Christus, Gods eeuwige Woord en Geest. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven; wie in Hem gelooft zal niet sterven; wie tot Hem komt zal geen honger of dorst hebben; Hij is de eerste en de laatste, de alpha en de omega, De Here Jezus Christus!
Mijn leven voor ik in Christus geloofde:
Ik moet kort vertellen over mijn leven voor ik in Christus geloofde, omdat het zal aantonen hoeveel Hij van ons houdt. Zelfs als we tegen Hem strijden zoekt Hij ons als een herder die zoekt naar Zijn schaap dat verdwaald is in de wildernis.
Ik ben geboren en opgegroeid in een extreem fundamentalistische familie.
ik volgde hun voorbeeld uit vrije wil, hoewel mijn familie mij misschien beïnvloedde. Ik begon op de kleine 'Kottab' (islamitische school) in een afgelegen gebied in de buurt van ons dorpje in Opper- Egypte, 200 km ten zuiden van Caïro.
In het begin waren mijn interesses gericht op het memoriseren van delen van de koran die deel uitmaakten van het onderwijsprogramma van de school. Langzamerhand kreeg mijn belangstelling een meer persoonlijk karakter. Ik werd gemotiveerd door mijn liefde voor de woorden van God. In die tijd organiseerde de Hoogste Raad van islamitische Zaken altijd een jaarlijkse competitie voor scholen in het memoriseren van de koran, en alle scholen van de republiek namen er aan deel. Mijn moeder vroeg me om hieraan mee te doen. Dat deed ik. Ik kreeg het hoogste cijfer; dus ik won de eerste prijs, een financiële beloning van 10 Egyptische ponden. Mijn vader was heel blij toen hij dat hoorde. Hij moedigde mij altijd aan om elk jaar weer mee te doen aan die competitie, alleen vanwege de financiële beloning. Ik ging ijverig door met het bestuderen van de koran. Voordat ik de school voor voorbereidend hoger onderwijs had beëindigd, kende ik meer dan 15 delen van de koran uit mijn hoofd. Tijdens het voortgezet hoger onderwijs leerde ik de hele koran uit mijn hoofd. Ik woonde toen met mijn ouders in een huis samen met onze hele familie, inclusief mijn ooms en neven. Een van mijn neven was een fanatieke moslim. Hij was een student aan de islamitische EI-Azhar universiteit. Hij probeerde mij altijd over te halen om boeken te lezen. Soms kocht hij boeken voor mij om te lezen.
Op een gegeven moment verliet ons gezin het huis van de uitgebreide familie en verhuisde naar een ander huis. Mijn neef reisde naar een Arabisch land om er te werken als islamitisch prediker in een van de moskeeën. Hij woonde daar twee jaar. Toen hij terug kwam, vertelde hij mij dat wij de ware islam niet kenden waardoor we naar het "Al-jannah" (hemel) konden gaan, want we hadden maar heel weinig kennis. Hij vertelde me ook dat hij sommige van de islamitische leiders en imams had ontmoet die hadden weten te ontsnappen aan de tirannieke heerser hier. Hij vroeg mij om sommige boeken van imam Ibn Tammemah, Sheikh Sayed Kotb en Ibn Hazem AI-Zahery grondiger te bestuderen. Ondanks het feit dat sommige van deze boeken erg moeilijk zijn, bewonderde ik ze zeer. Zij wezen een weg die voor iedereen ongelooflijk uitdagend is om te volgen. Bijvoorbeeld, in een van de hadiths die ik aantrof werd gezegd: "Degene die eet of leeft met een ongelovige, wordt zoals hem/haar."
Vanaf dat moment werd ik ingewijd in een nieuwe fase in mijn religieuze leven. Ik begon de mensen om mij heen nauwkeurig te bekijken om te weten wie een ongelovige en wie een moslim was. Ik begon ook koranverzen te verzamelen die me zouden helpen om ware moslims en niet-moslims van elkaar te onderscheiden; ik wilde een beeld schetsen van de aard van mijn relatie met elk type. Tenslotte kwam ik in een benauwde situatie terecht, omdat ik ontdekte dat mijn vader, volgens de criteria van de hadith, een van de ongelovigen was omdat hij rookte en geen baard had. Mijn moeder bad niet; zij schold regelmatig mensen uit. Mijn broers waren ook ongelovigen, want zij keken televisie of rookten. Sommige van hen baden niet vijf keer per dag. Sommige van hen hadden geen baard.
Ik was zo van streek geraakt door mijn broers dat ik ze verhinderde om bepaalde fases van hun studie voort te zetten. Ik vroeg ook aan mijn vader om van mijn moeder te scheiden, omdat zij mij niet gehoorzaamde. Dit was iets dat mijn vader waarschijnlijk erg boos maakte. Ik kwam tot de eindconclusie dat mijn vader, moeder en broers allemaal ongelovigen waren. Ik vroeg mijn neef of ik uit hun buurt moest blijven en hij antwoordde mij bevestigend. Ik vroeg aan hem waar ik naar toe moest gaan als ik mijn relatie met hen zou beëindigen. Hij vroeg mij om bij hem te komen wonen.
"Heb je twijfels over je oom en zijn vrouw voor wat betreft hun geloof?", vroeg hij mij. Ik zei tegen hem: "Nee, zij zijn echt ware gelovigen." Hij zei: "Kom dan hier en neem al je bezittingen mee en kom bij mij wonen weg van het ongelovige leven in jouw huis."Dus ik pakte mijn bagage en verliet mijn familie. Met tranen in hun ogen namen mijn moeder en broers afscheid van mij. Ik had geen medelijden met hun tranen. Ik was vastbesloten om niet meer met ongelovigen samen te zijn. Ik was buiten mijzelf van vreugde toen ik mijn huis verliet ter wille van God.
Mijn neef ging in Caïro wonen. Hij huurde een appartement dicht bij de EI-Azhar universiteit. Hij zat in het laatste jaar van zijn academische studie, dus ik moest in schande en vernedering terugkeren naar mijn vaders huis. Ik vroeg aan mijn neef: "Denk je niet dat het een overtreding is als ik terugga naar mijn vaders huis?" Hij antwoordde: "Nee, want noodzaak kent geen wet en nood rechtvaardigt het verbodene."
Hij reciteerde:
"Maar wie ertoe gedwongen wordt, niet uit begeerte of om te overtreden, voor hem is het geen vergrijp. God is vergevend en barmhartig." (soera 2:173)
Ik was in de zevende hemel, toen ik dat hoorde. Ik zat in het laatste jaar van het voortgezet hoger onderwijs en ik besloot hard te studeren zodat niemand zou zeggen dat godsdienst een obstakel voor academisch succes was. Ik slaagde er in om hoge cijfers te krijgen in het Algemeen Onderwijs Certificaat. Het lukte me om toegelaten te worden tot de studie geneeskunde aan de universiteit van Caïro.
Geleidelijk aan werd mijn geest bevrijd van alle denkpatronen die mijn neef altijd benadrukte. Ik las veel boeken die hij verbood door te zeggen: "Zij bevatten gedachten van de islamitische groepering 'Al-Takfeer en Al-Hijra' of de ballingen van de twintigste eeuw. Zijn woorden motiveerde mij om te gaan ontdekken wat deze mensen te zeggen hadden.
Op de medische faculteit kwam ik veel politieke stromingen tegen die vertegenwoordigd waren door kleine, legale groepen, Ik besloot om me aan te sluiten bij de religieuze Lyroep om het evenwicht te bewaren met andere groepen. De leider van de groep was een lid van de faculteit. Hij was ook de algemeen secretaris. Een andere man was verantwoordelijk voor het leggen van onderlinge contacten tussen de leden van de groep.
Ik kreeg ongetwijfeld te maken met veel moeilijkheden binnen de groep.
Zij leidden een traditioneel islamitisch bestaan dat ver verwijderd was van het ware begrip van de islam in relatie tot niet-moslims (ik bedoel niet christenen, maar nominale moslims). Dus mijn religieuze ambities werden alsmaar groter.
Ik streefde als een gek om de status te bereiken van degenen die gevaarlijke dingen ondernamen tegen de regering en het regime.
Daarom startte ik een kern, een kleine groep. Ik onderwees hen de islam zoals ik de islam begreep. Ik voelde hun gehoorzaamheid en toewijding. We baden samen op een afgelegen plaats weg van moskeeën, omdat we tot het inzicht waren gekomen dat die gelijkwaardig waren aan wat de joden hadden gebouwd om de profeet Mohammed te hinderen.
Dus ik begon mijn relaties met mensen te sorteren volgens hun positie en begrip van de islam. Als iemand verwierp wat wij zeiden, dan werd hij beschouwd als een ongelovige en ook als zodanig behandeld.
"De gelovigen moeten de ongelovigen niet in plaats van de gelovigen als medestander nemen..." (soera 3:28)
Ik had er geen moeite mee om dat te doen. leder van ons die deel uitmaakte van de groep werd gedreven door een groot verlangen en enthousiasme om het voorbeeld van de profeet Mohammed te volgen.
Wij hielden altijd het beeld voor ogen van Abu Obeida zoon van Garah, die door de profeet Mohammed beschreven was als de leider van de natie, die zijn vader doodde toen die weigerde om de islam te volgen; en Mosaab, zoon van Omair, die nooit luisterde naar de smekingen van zijn moeder en haar verliet omdat zij de islam verwierp; en Abu Bakr, die tegen zijn vader zei dat hij hen zou doden als hij de islam niet zou volgen. Al deze beelden maakten ons wreder tegenover onze families en onze vrienden als zij onze versie van de islam afwezen. .
Het was pijnlijk om te schreeuwen tegen mijn moeder en mijn vader, en te vloeken tegen mijn broers en zusters, en ermee te dreigen hen te doden, maar mijn enige motief was om Allah en de profeet te gehoorzamen. Ik wilde de status bereiken van degenen die God gehoorzaamden.
Ik herinnerde mijzelf steeds aan de hadith van de profeet Mohammed: "leder van jullie is geen ware gelovige geworden totdat hij Allah en de profeet meer liefheeft dan zijn geld, zijn kinderen of zelfs zichzelf."
Er was een bepaalde sekte waarmee we onze relatie moesten vaststellen volgens de koran en de sunna.
Dat waren de mensen van het Boek, en met name christenen, want er woonden geen joden in Egypte; en zelfs als er enkelen woonden, dan hadden ze met niemand contact. Nadat we de houding van de profeet Mohammed ten opzichte van christenen hadden onderzocht, troffen we een erg somber beeld aan. Dat was echter geen probleem voor ons, want we waren jaloers op hun eenvoud, hoffelijkheid en hun opmerkelijke sociale omgang met nominale moslims.
Ze manifesteerden een vreemd soort kalmte tegenover al de ruzies en bedreigingen die wij hen aandeden. Wij interpreteerden dat als een smerige poging van hen om uit hun afgezonderde positie als minderheid te midden van een moslim meerderheid te komen. Het op een sluwe en opzettelijke manier vriendelijk behandelen van moslims was volgens ons het enige dat zij konden doen; want anders zouden zij geen plaats hebben in ons midden. Dat is precies wat de koran over hen zegt: "Zij werden met vernedering en onderwerping getroffen en haalden zich Gods toorn op de hals." (soera 2:61)
Onze haat tegenover christenen uitte zich door hen lastig te vallen en te bedreigen op straat, maar zij beantwoordden onze bedreigingen met walgelijke zachtmoedigheid. Wij reageerden met meer agressie tegen hen en we begonnen plannen te maken hoe we hen konden kwellen en intimideren. We vernamen dat het was toegestaan door God om hen te doden, hun bezittingen te roven en hun huizen te plunderen. Volgens de koran konden al hun bezittingen beschouwd worden als "een geschenk" van God aan de moslims.
"En wat God Zijn gezant aan van de bewoners van de steden afkomstige buit gegeven heeft behoort God en Zijn gezant toe." (soera 59:7)
Dit betekent dat al hun bezittingen zonder strijd afgenomen moeten worden net zoals de profe de joden van Bani Kuraizah, toen hij hen omsingelde, hun jonge mannen doodde, hun vrouwen in krijgsgevangenschap nam en hun land met alle palmbomen bezette en hen uit hun stad verdreef.
Hoewel we niet hetzelfde konden doen als de profeet lukte het ons om in te breken in de winkels en hen te beroven. De vijandschap en de haat in onze harten bereikte zijn top toen we hun kerken aanvielen op diverse plaatsen in het dorp waar ik toen woonde.
Het toppunt van de operatie was het plan om een van de kerken aan te vallen en te verwoesten.
Deze aanval verontrustte de regering toen de koptische christenen gingen demonstreren vanwege dat incident. Tegelijk leek het alsof de regering blij was met het incident, want we werden heel goed behandeld in de gevangenis.
Nadat we onze straf hadden uitgezeten, werden we door de dorpelingen als helden begroet. Dit was een goede motivatie voor ons om door te gaan met het vervolgen van de christenen, maar met meer wijsheid en voorzichtigheid om te voorkomen dat we door de politie zouden worden gearresteerd. Al deze gebeurtenissen vonden plaats in een kort tijdsbestek. Ik raakte er meer bij betrokken en het nieuws verspreidde zich als een vuurtje onder mijn medestudenten.
Dit had tot gevolg dat een van de belangrijkste leiders van de islamitische groep genaamd "El-Takfeer wal-Hijrah" een afspraak met mij maakte om zijn diepe dank en waardering uit te spreken voor mijn uitgesproken moed en liefde voor God en zijn profeet.
Ik wist dat hij behoorde tot de groep van Shukri en dat verheugde me zeer. Ik wilde een van hen zijn. Deze leider was erg voorzichtig toen hij met mij sprak. In een van de zomervakanties organiseerden we een kamp voor de islamitische groep van de medische faculteit. We kregen financiële ondersteuning voor dat kamp van het bestuur van de opleiding.
Het doel van dat kamp was om veel tijd te besteden aan het bespreken van de begrippen van de islam.
Na het kamp vroeg mijn vriend mij hoe ik stond ten opzichte van de islamitische groep en hij vroeg zich af of ik lid zou willen worden als ik in de gelegenheid werd gesteld.
Hij citeerde steeds teksten uit de hadiths over hoe belangrijk het was om je aan te sluiten bij een groep die God, zijn sunna en zijn profeet navolgt. Eén bewering was: "Degene die sterft zonder ergens trouw aan te zweren, sterft als een pre-islamitische ongelovige." Hij zei ook: "Er. is geen islam zonder een groep, geen groep zonder een emir.
Omdat ik God en de profeet liefhad, dacht ik dat ik me het beste kon aansluiten bij de islamitische groep.
Deze speciale groep stond het dichtst bij mijn idee over de islam. Zij regelden een ontmoeting met de emir van de groep in het huis van een groepslid in Caïro. Ik schudde de hand van emir Shokry en zei tegen hem: "Ik verbind me om naar u te luisteren en u te gehoorzamen, door dik en dun, en om u boven mijzelf te plaatsen, tenzij ik getuige ben van openlijke ontrouw bij u." Een belofte van trouw afleggen betekende niet slechts het herhalen van woorden; je plaatste praktisch je leven in de handen van de emir. Je verkocht jezelf aan God en de profeet.
Ik was die dag zo in extase; de enige keer dat ik gelukkiger was, was de dag waarop ik later gedoopt werd. De belofte van trouw maakte dat ik mij zond (onderwierp aan de emir. Ik deed alles wat der ook maar te denken aan de pijn en mot moeten trotseren, omdat ik dacht dat ik gehoorzaam aan God en de profeet. Ik was bereid om zelfs meer doen dan me gevraagd was. Ik begon mijn familie wreed te behandelen. Ik groette ze niet meer.
Als ze mij vraag stelden reciteerde ik voor hen:
"Zeg: 'Zullen wij jullie meedelen wie door hun daden de grootste verliezers zijn, van wie het streven in het tegenwoordige leven teloorgaat terwijl zij erop rekenen goed werk te doen?"' (soera 18:103-104)
Mijn vader vroeg me om hem te vertellen hoe hij, volgens mij, een echte moslim kon worden. Ik zei tegen hem dat hij zijn baard moest laten staan en niet naar de radio moest luisteren. Hij stemde daarmee in. Toen zei ik tegen hem: "Mijn moeder bidt niet; daarom is zij een ongelovige en kunt u niet met haar samenwonen..." Mijn vader was woedend. Hij schoor zijn baard af en raakte me bijna met een grote steen, maar ik rende weg.
Ik moet zeggen dat het eerste dat mij motiveerde om me aan te sluiten bij de islamitische groep hun vijandigheid tegenover christenen was, die ik zo erg haatte. Ik was altijd op zoek naar verzen in de koran om mijn haat te rechtvaardigen en mij een schoon geweten te geven over wat ik deed.
Shokry stelde mij aan als emir over een kleinere groep in een buitenwijk van Caïro. Hij was erg trots op mij en op mijn toewijding aan de zaak. Hij noemde mij 'Abu Obeida'. Alle leden van de groep hadden een bijnaam; we kenden elkaars echte namen niet.
Shokry vertrouwde mij steeds meer. Hij stuurde me naar Arabische en andere landen om contact te leggen met leden van de groep. We werkten samen om nieuwe leden voor de groep te werven die trouw wilden beloven aan emir Shokry Mustafa.
De regering maakte het ons moeilijk; daarom moesten we voor een korte periode wegvluchten naar de heuvels buiten Menia, Badary en Assioet. Steeds als we gearresteerd werden, werden we naar Caïro gestuurd en daarna vrijgelaten. We hadden allemaal het gevoel dat het nodig was om van locatie te veranderen, want we konden niet langer wonen te midden van de ongelovigen, gehoor gevend aan de hadith van de profeet: "Ik verwerp iedereen die onder de ongelovigen woont." We moesten een van onze leden op pad sturen om uit te zoeken waar we het beste naar toe konden 'emigreren'. We zochten naar een permanente plek om te wonen, die we alleen zouden verlaten om een vonnis te voltrekken over het seculiere regime dat Gods geboden niet opvolgde.
Op een dag in 1977 kreeg ik samen met een ander lid opdracht om zonder vragen te stellen op zoek te gaan naar een gemeubileerd appartement in een arm, dichtbevolkt gebied. We vonden een geschikt appartement en we huurden het. We wisten nog steeds niet waarom. De volgende dag hoorden we dat Sheikh Mohammed ontvoerd was door een aantal van onze leden. Enkele minuten later kwam een ander lid bij ons langs en vertelde ons het hele verhaal. Sheikh Mohammed viel onze groep altijd aan. Eerlijk gezegd schreef hij altijd dingen over ons die niet waar waren. Hij beweerde dat wij een vrouw lieten trouwen met meer dan één man. Onze groep had hem herhaaldelijk gewaarschuwd om met deze aanvallen te stoppen, maar hij nam het niet zwaar op.
Er werd ons verteld dat het doel van deze operatie was om meer druk op de regering uit te oefenen om zo de vrijlating te bewerkstelligen van enkele leiders die gearresteerd waren in verband met het incident van de Militaire Technische Academie. Onze groep wilde ook losgeld vragen om onze vele uitgaven enigszins te dekken.
Een paar uur later waren de meeste, zo niet alle leden van onze groep gearresteerd, in heel Egypte. Zelfs mensen die slechts een verre relatie hadden met onze groep waren ook gearresteerd. We werden overgebracht naar de Kalla gevangenis waar we twee jaar doorbrachten waarin we gemarteld en ondervraagd werden onder de noemer van 'de zaak van lidmaatschap van een tegen de overheid gerichte groepering.' Twee jaar later werden we vrijgelaten. We moesten het land zo spoedig mogelijk verlaten.
We verdeelden ons en zochten toevlucht in enkele Arabische landen, terwijl we wachtten op bevelen van de emir die Shokry in zijn plaats had aangesteld. Dat was het begin van het einde voor de groep.
Ik kan zonder meer zeggen dat als de 'Sheikh Mohammed Operatie' niet had plaatsgevonden, onze groep grote macht zou hebben gehad in het regelen van zaken in Egypte.
Zoals eerder gezegd, sommigen van ons waren op zoek naar een stad waarheen we konden emigreren ter voorbereiding op de grote Jihad. We kregen te horen dat die plaats gevonden was en dat veel broeders er al naar toe waren gegaan.
Begin 1980 voegde ik me bij de rest van de groep in dat gebied. Het was een verlaten gebied zonder mensen in de buurt, behalve wat bedoeïenen die er doorheen trokken. We troffen voorbereidingen om er te gaan wonen en gingen in kleine groepjes verhuizen, want we hadden maar één auto. Veel van onze leden waren in dit gebied opgegroeid en daardoor waren ze ons tot grote hulp bij het leren kennen van het gebied en de tradities van deze nieuwe gemeenschap. We slaagden er in een paar waterputten te graven in ons kamp. We hadden een geheim wachtwoord om naar binnen en naar buiten te gaan. We bewaakten het kamp bij toerbeurt. We oefenden in het schieten met wapens en iedereen kreeg een geweer waarmee hij zich kon verdedigen mocht er een aanval komen.
De eerste dagen ging alles goed en waren we blij. We dachten aan de tijd toen de profeet Mohammed naar Medina immigreerde. We keken uit naar de dag waarop we terug zouden keren naar Egypte en het zouden veroveren evenals de profeet deed met Mekka. We hadden een traditie dat ieder van ons, die zijn ongelovige familie had verlaten en geëmigreerd was ter wille van God, de volgende poëtische strofe zou nazeggen:
Vaarwel, mijn thuisland; het zou een lange tijd kunner zijn! Uw volk en het mijne hebben Gods Boek verlaten! Weggaan is moeilijk voor mij, maar ik zoek de Waarheid
We herhaalden deze woorden met enthousiasme. De roep van de islam was het enige dat betekenis had voor ons We waren bereid om alle moeilijkheden tegemoet te treden ter wille van God. We dachten dat we als we stierven naar de hemel zouden gaan; en anders zouden we het gevecht winnen. Deze poëtische strofe vervulde ons met blijdschap en trots, maar vulde onze ogen met tranen en verdriet, want we misten onze vrienden en familie.
De stad waar we naar toe waren verhuisd had te kampen met problemen, onrust en guerrillastrijd. Alle inwoners van de stad waren gewapend. Dat maakte het voor ons ook gemakkelijker om wapens bij ons te hebben. De plaatselijke autoriteiten kregen lucht van onze aanwezigheid via de bedoeïenen, die soms verdwaalden in de woestijn en dan meestal naar ons toe kwamen om hen de weg te wijzen. Op een dag zag een van onze bewakers door zijn telescoop twee gewapende wagens die ons kamp naderden. Toen ze op een paar meter afstand waren, hield hij ze tegen en vroeg hun wat ze wilden. Ze wilden ons ontmoeten om er achter te komen wie we waren, waarom we in dit gebied verbleven en tot welke groep we behoorden. Ze waren bang dat we deel uitmaakten van de dissidenten uit dat gebied. Na een lang gesprek, waar ik aan deelnam, kwamen ze er achter dat wij niet uit het gebied afkomstig waren, maar nieuwkomers waren, waardoor hun wantrouwen toenam. Na veel gesprekken moesten we helaas ons kamp verlaten en onze droom in dat gebied achterlaten.
Aangezien we in een buurland van Egypte waren, was het gemakkelijk en goedkoop om terug te gaan. We moesten wel doorgaan met ons plan.
We besloten allemaal om terug te gaan naar Caïro, maar door onvoorziene redenen bleef ik daar nog enige tijd achter samen met een paar kameraden. In die tijd leerden we een paar broeders kennen die hadden meegevochten in de oorlog in Afghanistan. We konden hen ervan overtuigen dat de oorlog in Afghanistan niet voor de zaak van God of de islam was. Zij beloofden trouw aan onze groep en hielpen ons enorm totdat we begin 1990 over land teruggingen naar Egypte.
Toen we Caïro naderden, werden we gearresteerd en naar het ministerie van binnenlandse zaken gebracht. Nadat ze ons ondervraagd hadden, werden we weer vrijgelaten. We probeerden om samen met degenen die trouw waren gebleven de groep weer bij elkaar te brengen. We kwamen twee keer per maand bij elkaar om te studeren en de belangrijkste ideeën van de groep opnieuw te formuleren'. Deze taak was in februari 1990 voltooid.
Op een dag kwam een van onze broeders, wiens taak het was om boeken, tijdschriften en kranten na te kijken om informatie te verzamelen over gelijkgestemde islamitische groepen wereldwijd, naar ons toe. Hij was van streek en had een rood gezicht. Hij vroeg ons: “Hebben jullie vandaag de krant gelezen?" "Nee", zeiden wij, “Wat is er aan de hand?" Hij antwoordde: "Ze hebben zendelingen gearresteerd die nominale moslims tot het christendom bekeerden door ze te lokken met geld of ze in seksuele relaties te betrekken..." We schaamden ons zol vooral omdat het de heilige maand ramadan was. We moesten in het geweer komen tegen degenen die het kwaad bevorderden. Maar hoe konden we het kwaad aanpakken? Met onze handen? Dat zou erg moeilijk zijn. Met woorden? Dat zou het minste zijn wat we konden doen, maar hoe en wanneer?
Het begin:
Toen we die krant lazen, voelden we ons verootmoedigd omdat we te kort schoten in het opkomen voor de zaak van God. We besloten om ons op een effectieve manier te keren tegen christelijke evangelisatie met de bedoeling om het tegen elke prijs te stoppen. Na lange discussies sloten we om diverse redenen de militaire oplossing uit. Bijvoorbeeld, het staatsveiligheidssysteem in Egypte was nu veel meer ontwikkeld dan in 1970; de actieve leiders van onze groep, die elke broeder die in gevaar verkeerde uit het land wisten te smokkelen, waren vertrokken en we hadden geen goede vervangers. Sommige van deze leiders waren geëxecuteerd; anderen zaten levenslang gevangen. Daarom sloten we de militaire mogelijkheid uit en zochten naar een andere manier om de christelijke evangelisatie tegen te werken. Tenslotte kwamen we op de 'logische confrontatie' - de valse leer en de corruptie in de thora en de bijbel aan de kaak stellen. Alle leiders stonden achter deze benadering en we gingen op zoek naar iemand die de grote verantwoordelijkheid op zich zou nemen om de waarheid te benadrukken en de ongelovigen te verslaan. Ik had nooit verwacht dat ik een kandidaat zou zijn voor deze taak, niet vanwege ongeschiktheid, maar omdat iedereen wist hoe groot mijn haat voor christenen was. Na een lange tijd van gespannen stilte, maakte de emir de naam bekend van de persoon die gekozen was om deze opdracht uit te voeren. Ik viel bijna flauw toen ik mijn naam hoorde. Ik was buiten mijzelf van woede. Hoe konden ze mij vragen om deze opdracht uit te voeren, die natuurlijk het lezen van joodse en christelijke boeken met zich mee bracht?
Onze emir keek me aan en zei: "Dit is een bevel! Er zit niets anders op dan je erin te schikken als je echt gelooft in Allah en in de Laatste Dag." Hij citeerde uit de koran:
"Het past een gelovige man en een gelovige vrouw niet, wanneer God en Zijn gezant iets beslist hebben, nog de vrije keus te hebben in hun beschikking." (soera 33:36)
Ik probeerde de emir over te halen om iemand anders te kiezen, maar hij weigerde. Hij zei tegen mij: "Ik denk dat jij de beste persoon bent voor deze taak. Als je het goed doet, zul je twee vliegen in één klap slaan. Ten eerste zul je alle moslims onderwijzen en hun ogen openen voor de feiten die zij niet kunnen zien; ten tweede zul je er goed aan verdienen, omdat jouw onderzoek over de hele wereld zal worden vertaald en gepubliceerd..."
Zijn woorden maakten me erg benieuwd naar het onder werp en de aard van het onderzoek. De emir zei: "Jouw onderzoek moet bestaan uit twee delen: ten eerste moet vanuit de thora en de bijbel het bewijs worden geleverd van de authenticiteit van Mohammeds roeping tot profeet, zoals de koran zegt: "die de gezant, de ongeletterde profeet volgen, die zij bij zich in de Taura en de Indjiel beschreven vinden." (soera 7:157)
Ten tweede moet, door het vinden van tegenstrijdigheden het bewijs worden geleverd dat de thora en de bijbel die de mensen nu hebben niet dezelfde boeken zijn die door God zijn geïnspireerd; ze zijn veranderd en vervalst..."
Onwillig accepteerde ik de opdracht. Ik zei tegen de emir: "Deze taak vereist dat ik een thora en een bijbel koop om te lezen." Hij zei dat we naar het centrum van Caïro zouden gaan om ze te kopen. We liepen door Gomhoriastraat totdat we een boekwinkel vonden die deze boeken verkocht. We konden de boekwinkel niet binnenlopen in onze traditionele kleding, dat zou verdacht zijn. De mensen in de boekwinkel zouden waarschijnlijk de politie bellen, omdat ze zouden denken dat we de zaak kwamen slopen. We hielden een voorbijganger aan en vroegen hem naar zijn naam. We vroegen hem om het boek voor ons in de boekwinkel te kopen. Dat deed hij.
De emir en ik gingen naar mijn huis in zuid-Caïro. We waren een aantal uren onderweg en gedurende deze tijd probeerde ik de bijbel kwijt te raken. Ik liet hem op mijn stoel liggen, daarna deed ik alsof ik hem vergeten was, maar elke keer bracht de emir hem weer terug en zei dat ik er aan moest denken om hem mee te nemen. Tenslotte kwamen we bij mijn huis. De emir vertrok naar zijn woonplaats en liet me achter om te beginnen aan mijn lastige reis met de thora en de bijbel.
De eerste dag was het moeilijkst. Ik was van mening dat de bijbel niet van God was, en dat het demonen naar mijn huis zou kunnen brengen en ik niet meer zou kunnen bidden. Daarom bewaarde ik hem buiten mijn slaapkamer. Vele dagen lang was ik doodsbenauwd. Steeds wanneer ik in huis een geluid hoorde, dacht ik dat God demonen had gestuurd om me te straffen voor het in bezit hebben van dit boek. Ik bewaarde de bijbel niet in de kamer waar ik bad, omdat ik dacht dat de engelen niet in de kamer zouden komen als hij zich daar bevond.
Gedurende een lange tijd had ik deze angsten, totdat ik me realiseerde dat het niet mijn eigen keus was om dit boek in huis te hebben. Ik was alleen maar gehoorzaam aan God, door de emir te gehoorzamen. De profeet Mohammed droeg ons in zijn hadith op om de emir te gehoorzamen: "Degene die mijn emir gehoorzaamt, gehoorzaamt mij, en wie ongehoorzaam is aan mijn emir, is ongehoorzaam aan mij."
Ik kwam tot de conclusie dat ik de bevelen uitvoerde van de emir die door God was aangesteld en dat de bijbel mij daarom geen kwaad kon doen als ik hem in mijn kamer bewaarde. Allah zou mij helpen.
De groep voorzag me van alles wat ik nodig had. Ze gaven mij elke maand 500 Egyptische ponden als een vergoeding voor mijn full-time onderzoek. Steeds als ik het onderzoek probeerde te vergeten, dacht ik aan de hadith: "Degene die mijn emir gehoorzaamt, gehoorzaamt mij, en wie ongehoorzaam is aan mijn emir, is ongehoorzaam aan mij." Ik vroeg God drie keer om vergeving en ging vervolgens bid den. Niets leidde me af van het volbrengen van die taak. Ik had veel naslagwerken die me konden helpen om mijn best te doen, en ik wist al veel over christelijke onderwerpen. Dus besloot ik om te beginnen aan deze zware reis.
Ik maakte me zorgen, want ik wist niet waar en hoe te beginnen. Ik had geen specifieke methode om de twee, delen van het onderzoek te benaderen. Bijvoorbeeld, met betrekking tot de kwestie van het bewijzen van Mohammed's profeetschap, verwachtte ik in de thora en de bijbel exact de naam 'Mohammed' aan te treffen, of tenminste 'Ahmed' of 'Mahmoud'. Ik wist niet waar of hoe te beginnen. Mijn denken was vertroebeld. Ik wist niet naar welke naam ik zou zoeken in de thora: Mohammed? Ahmed? Mahmoud?
Ik raakte behoorlijk in de war, dus besloot ik om me te richten op het tweede deel van mijn onderzoek: zoeken naar verschillen en tegenstrijdigheden om te bewijzen dat de thora en de bijbel niet van God zijn. Maar ik slaagde er ook niet in om een standaard te definiëren waarmee ik de thora en de bijbel de maat kon nemen en ze kon weerleggen. Ik was uit mijn doen, omdat deze dingen me op een of andere manier het gevoel gaven dat ik onbekwaam was om dit onderzoek te doen. Opgeven was geen eigenschap van mij, daarom besloot ik om me te concentreren en al het mogelijke te doen om mijn doel te bereiken.
Ik ontmoette de emir elke maand om het onderzoek te bespreken. Elke keer vroeg ik hem om van gedachten te veranderen en de opdracht aan iemand anders te geven, dan zou ik diegene wel assisteren. Maar vreemd genoeg bleef hij volhouden dat ik degene was voor deze taak.
Ik bad en vroeg God om kracht. Ik voelde me ongewoon moedig en begon de bijbel te lezen, maar zonder enig systeem of methode. Ik begon bij het boek Genesis en wist niet waarnaar ik moest zoeken. Ik trof vreemde namen aan die ik nog nooit eerder had gehoord. Dat bracht me van mijn stuk. Ik gooide het boek in de hoek en zei boos: "Deze joden en christenen zijn dom. Hoe kunnen ze beweren dat zo'n vreemd boek, met allemaal vreemde namen, van God is? Ze zijn gek!" Ik stopte met lezen.
Twee dagen later begon ik weer in de bijbel te lezen. Deze keer las ik niet in Genesis, want ik wilde deze moeilijke namen en woorden niet tegenkomen. Ik sloeg een aantal pagina's over en las verder. Ik was onder de indruk van wat er geschreven stond in de boeken Numeri, Exodus en Deuteronomium. Ik vond veel informatie over Mozes, Farao en de Israëlieten, gedetailleerd beschreven, waardoor mijn nieuwsgierigheid werd bevredigd.
In twee maanden tijd was ik door het Oude Testament heen, maar ik had het oppervlakkig gelezen, niet diepgaand. Ik las het nogmaals. Deze keer zocht ik naar alles wat maar van toepassing kon zijn op Ahmed of Mahmoud, maar ik vond niets. Toen begon ik maar met het Nieuwe Testament. Ik las het maar ik kwam tot geen enkele conclusie. Ik kon het niet uitstaan. Ik was boos op de emir die mij dit onderzoek in de maag had gesplitst.
Toen de emir mij bezocht, vertelde ik hem dat ik geen enkele aanwijzing kon vinden die me op het spoor kon brengen van waar we naar zochten. Ik had de thora en de bijbel gelezen en had niets gevonden. De emir vertelde me dat een boek dat wij in het buitenland hadden bestudeerd mij tot grote hulp zou kunnen zijn bij mijn onderzoek. Het heette 'De waarheid bekendmaken', geschreven door de overleden sheikh EI-Hindi. Ik zocht net zo lang in mijn persoonlijke bibliotheek totdat ik het boek vond.
'De waarheid bekendmaken' was een waardevol naslagwerk voor ons, vooral wanneer we met christenen debatteerden om hen te overtuigen dat de islam de ware godsdienst was. Het bevatte onjuiste citaten uit de thora en de bijbel, die we aan christenen vertelden die zich bekeerden tot de islam. We maakten er met succes gebruik van bij drie mensen op rij.
Ik begon aan een nieuwe manier van onderzoek, met behulp van enkele andere boeken die de emir mij gaf, zoals Sekten en denominaties van Shahristani, Conclusiesover sekten en culten van Ibn Hazm, en enkele andere historische en biografische geschriften waarin het christendom aangevallen werd. Ik noteerde alle verzen waarvan Ibn Hazm beweerde dat ze tegenstrijdig waren en zocht ze op in de thora en de bijbel. De meeste van de verzen die ik vond waren anders verwoord of verwezen naar verschillende mensen. Ik vond veel verzen die wel tegenstrijdigheden bevatten, maar als we ons op deze verzen zouden baseren om te bewijzen dat de thora niet authentiek was, dan zouden we dat ook moeten concluderen bij gelijksoortige verzen in de koran, en die zou dan ook niet van God zijn. (Later heb ik mijn bevindingen opgeschreven in een onderzoek getiteld: In antwoord op lbn Hazm).
Ik was oprecht op zoek, met als enige motivatie mijn liefde voor God en de profeet. Mijn toenemende fascinatie voor de bijbel werd opgemerkt door mijn groep. Ze vroegen me er steeds naar en steeds loog ik tegen hen. Ik moest een excuus verzinnen, dus vertelde ik hen dat we enkele christelijke jongeren zouden ontmoeten om ze in de gelegenheid te stellen om moslim te worden, en dat we hun achtergrond moesten kennen.
Nadat mijn pogingen om de thora te ondermijnen, door zijn tegenstrijdigheden te bewijzen, waren mislukt, besloot ik om het tweede deel van mijn opdracht te beproeven: met behulp van verzen uit de thora en de bijbel het bewijs leveren dat Mohammed de Boodschapper van God was. Ik keek in EI-Hindi's boek De waarheid bekendmaken en was verrukt toen ik vond wat ik nodig had. Ik bad vol vreugde en dankte God dat Hij me naar deze verzen had geleid. Ik noteerde ze in de volgende volgorde:
Genesis 17:20 Genesis 49:10 Deuteronomium 18:18-20
Deuteronomium 32:21 Deuteronomium 33:1-3 Jesaja 42:9
Jesaja 54:1-3 Jesaja 65:1-2 Psalm 45:1-3
Psalm 149:3 Daniël 2:31-32 Matteüs 3:2
Matteüs 13:31 Matteüs 20:1 Matteüs 21:33
Johannes 14:15 Openbaring 2:27
Dit waren niet de enige verzen die EI-Hindi noemde om Mohammed's profeetschap te bewijzen. Er waren nog enkele andere verzen, die ik uitsloot omdat ze niet zo duidelijk waren. Ik bestudeerde deze verzen erg zorgvuldig en objectief. Wij, als een unieke groep gelovigen, accepteerden geen enkele informatie zonder een sterk bewijs uit een betrouwbare bron. Oppervlakkig bekeken was het voor elke moslim erg aanlokkelijk om deze verzen te accepteren, maar na kritisch onderzoek - de methode van fundamentalistische moslims - zou men tot de ontdekking komen dat gevolgtrekkingen die gebaseerd zijn op het bewijs, ongeldig zijn.
Daarom verzamelde ik alle boeken waarvan ik dacht dat ze mij tot hulp konden zijn bij mijn onderzoek. Ik begon me mijn toekomst voor te stellen na het succes van mijn onderzoek. Ik zou God en de profeet een grote dienst hebben bewezen en een aardig geldbedrag hebben verdiend. Over geld gesproken, de emir en ik gingen naar de boekwinkel van de Sunna Advocaten en vertelden hun over het idee voor mijn boek. Ze waren onder de indruk. Ze vroegen of ze één hoofdstuk als proef konden krijgen en boden aan om het copyright te kopen. Ik droomde er van dat ik rijk en beroemd zou worden door het boek dat ik zou gaan schrijven, maar mijn belangrijkste motivatie was om de overwinning voor de islam uit te roepen.
Ik ging de bijbel nogmaals lezen. Ik raakte verslaafd aan het lezen van de bijbel. Ik schreef veel bewijsmateriaal om met logica en bevestigende feiten aan te tonen dat de thora en de bijbel Mohammed's profeetschap bevestigden. De uitkomst was niet goed, omdat ik volgens mij te pietluttig was in mijn onderzoek, ter wille van de absolute bevestiging van Mohammed's goddelijke boodschap. Ik maakte gebruik van veel naslagwerken, zoals Het Landenwoordenboekvan Yakot EI-Hamawi. Ik kwam een stad tegen die Faran heette. Ik zocht het uit om te zien waar het was en wat de moderne naam was. Ik maakte ook gebruik van taalkundige woordenboeken, zoals Spraak van de Arabieren,en zelfs Hebreeuwse woordenboeken om de betekenis van woorden zoals bijvoorbeeld 'Shelon' te begrijpen.
Ik wilde een boek produceren dat geen mens kon weerleggen, zelfs geen enkel woord er uit. Helaas liepen de dingen niet zoals ik wilde. Al mijn logische en taalkundige gevolgtrekkingen vervielen, de een na de ander. Ik kon geen enkel vers vinden dat mijn theorie versterkte. (Trouwens, ik schreef een ander boek getiteld 'De gesmoorde waarheid', waarin ik alle verzen noemde die ik had bestudeerd en hoe ik tot de conclusie was gekomen dat zij niet verwezen naar de profeet Mohammed).
Ik was klaar met het bestuderen van al deze verzen, maar vond niet wat ik zocht. Mijn gevoelens waren een mengeling van verdriet, wanhoop, angst en verwarring. Het was nooit in mij opgekomen dat Mohammed geen profeet was. Ik probeerde mijzelf te sussen met de conclusie dat ik het bewijsmateriaal niet in verband had gebracht met het karakter van de profeet.
Ik besloot om het nog een keer te proberen. Deze keer gebruikte ik andere boeken, zoals Bewijzen van profeetschap, Landenwoordenboek, en De Arabische Encyclopedie. Ik deed mijn best om deze keer niet mijn doel te missen. Na al de moeite die ik had gedaan, betekende mislukking de verwoesting van mijn hele leven. Wel, de tweede keer ging het niet beter dan de eerste, maar zelfs slechter! De tweede keer kwam ik veel punten tegen die mijn theorie bestreden.
Soms keek ik naar de grote hoeveelheid islamitische boeken en naslagwerken en vroeg ik me af: "Zou het mogelijk kunnen zijn dat al deze boeken ons hebben misleid en ons een denkbeeldig persoon hebben gepresenteerd? Als dat het geval was, zou God het niet waard zijn om aanbeden te worden..." Ik ging niet verder op deze weg. Ik ging dan snel bidden en God om vergeving vragen.
Ineens was ik bezig het onderwerp van mijn onderzoek nogmaals te bestuderen en begon ik de bijbel voor de derde keer te lezen. Ik voelde een vreemde extase terwijl ik in de bijbel las, zo sterk dat ik bang was dat ik betoverd werd. We zeiden altijd dat christenen tovenaars waren die hun magie ontleenden aan de thora en de bijbel. Desondanks trok de bijbel me op een vreemde, onweerstaanbare manier aan.
De emir bezocht me regelmatig. Elke keer verwachtte ik dat hij van zijn stuk zou zijn omdat ik mijn doel niet had bereikt en mij van mijn taak zou ontheffen. Maar in tegendeel, hij leek elke keer enthousiaster te worden en verzekerde mij er van dat ik de beste persoon was voor deze taak.
Ik begon met het lezen van het evangelie van Mattheüs en ik struikelde al voordat ik het eerste hoofdstuk uit had. Ik zag dat ze het geslachtsregister van Christus terugvoerden tot David. Ik dacht dat ze gek waren. Ik troostte mezelf met deze gedachte en hoopte te zullen vinden waar ik naar zocht. Ik werd echt geboeid door de hoofdstukken vier, vijf en zes van het evangelie van Mattheüs. Ik had dat gedeelte al twee keer eerder gelezen, maar deze keer had ik het gevoel alsof ik het voor de eerste keer in mijn leven las. Het voelde alsof er een hand op mijn hoofd tikte en mijn geest opende. Ik hoorde een stem binnenin mij zeggen: "Het wordt nu wel eens tijd dat je begrijpt wat je leest zonder je te bekommeren over wie gelijk heeft en wie niet..." Ik rilde zonder duidelijke reden en had het gevoel dat ik half in trance verkeerde.
Ik ontdekte dat de bijbel sprak over dingen die wij met christenen deden alsof het een registratie was van de hedendaagse gebeurtenissen. Ik las wat de bijbel zei over vervolging, vernedering en moord - ons idee van gehoorzaam zijn. "Wat vreemd dat deze bijbel wist wat wij tegen christenen zeiden en hen aandeden! Kon het zijn dat christenen dat gedeelte er recentelijk aan toegevoegd hadden?"
Wij interpreteerden de liefde en onderdanigheid van christenen altijd als angst voor ons moslims, omdat ze de zwakke minderheid waren, zoals in de koran stond: "Zij werden met vernedering en onderwerping getroffen." (soera 2:61)
Ik trof veel verzen aan die opwekken tot liefde, gehoorzaamheid, onderwerping en zelfs liefde tegenover vijanden. Ik herinnerde me hoe hardvochtig ik mijn ouders had behandeld. Ik was te wreed tegenover hen. Ik vond steeds nieuwe manieren om hen pijn te doen. Op een dag, werd ik ziek en onderging een ingrijpende operatie in het ziekenhuis. Mijn vader wilde me zien, maar ik weigerde en zei dat ik geen ongelovige wilde zien. Mijn moeder, stuurde mij voedsel via een derde persoon; anders zou ik het niet hebben geaccepteerd. Ze stond urenlang voor het ziekenhuisraam, in de verzengende hitte, om een glimp van mij op te vangen door het raam.
Deze herinneringen brachten me altijd aan het huilen en deden me de dag vervloeken dat ik Allah leerde kennen. Ik troostte mijzelf met de gedachte aan wat Abu Obeida, zoon van Garah, en Abu Bakr EI-Sedeek hun eigen vaders aandeden; en Mosaab, zoon van Omira, zijn moeder. Dit bracht mijn emoties tot bedaren.
Ik had het evangelie van Mattheüs uit, maar de woorden waren in mijn geheugen gegrift. Ze achtervolgden mij dag en nacht, en wanneer ik iets slechts wilde doen, las ik rest van de evangeliën en de brieven en ik was verbaasd dat ik filosofie en retoriek aantrof die superieur was aan die van de koran. Aangezien de bijbel 630 jaar voor de islam geschreven was, hoe konden we dan zeggen dat de koran uniek was in retorica?
Op een koude winteravond reciteerde ik een soera uit de koran en hoopte zo de woorden uit het evangelie van Mattheüs uit mijn gedachten te wissen. De broeders en ik waren jaloers en benijdden de christenen vanwege hun hechte vriendschap met veel mensen. In tegenstelling tot hen konden wij zelfs geen oppervlakkige relaties met een minimale verdraagzaamheid aangaan, zoals mensen uitnodigen om de islam te volgen. Dit was een groot obstakel op ons pad. De islamitische oproep stond het ons niet toe om af te drijven en relaties op te bouwen die ons dichter bij mensen zou brengen – en dit was precies wat nodig was om hen aan te trekken tot de islam.
Ons leven was vol geweld, wreedheid en terrorisme. Dit was niet ons normale gedrag. We dachten dat als we ons niet op deze manier gedroegen we niet gehoorzaam waren aan Allah. Allah had in de koran aangegeven hoe we de ongelovigen moesten behandelen, of het nu ging om Mensen van het Boek, polytheïsten, of valse moslims. De koran zegt over Mensen van het Boek::
"Jullie die geloven! Neemt de joden en de christenen niet als medestanders. Zij zijn onderling medestanders. Wie van jullie zich als medestander bij hen aansluit, die behoort bij hen. God wijst de mensen die onrecht plegen de goede richting niet.' (soera 5:51)
Over de andere ongelovigen, zoals moslims die niet bidden, geen tienden betalen, geen baard laten groeien of zondigen en geen berouw tonen, zegt de koran:
"Jullie die geloven! Neemt de ongelovigen niet in plaat van de gelovigen als medestander." (soera 4:144)
Over gezinsleden en familie zegt de koran:
"Jullie die geloven! Neemt jullie vaders en broeders niet als medestanders als zij het ongeloof liever hebben dan het geloof. Wie van jullie hen als medestanders hebben, dat zijn de onrechtplegers." (soera 9:23)
"Jij zult geen mensen vinden die in God en de laatste dag geloven die vriendschappelijk omgaan met hen die tegen God en Zijn gezant verzetten, ook al zijn het hun vaders of hun zonen of hun broers of hun familieleden." (soera 58:22)
Aan deze koranverzen kunnen we nog toevoegen de authentieke hadith verteld door EI-Bukhari, door Muslim en door El-Termezy; volgens Omar zei de profeet Mohammed: "Geef Mensen van het Boek geen hand; beantwoord hun groeten niet; duw ze opzij als je ze tegenkomt op straat."
Er waren talloze van deze verzen die onze relatie met onze familie, vrienden en niet-moslims bepaalden. We hadden niets te zeggen of te kiezen betreffende de aard van deze relaties, omdat de islamitische denkwijze, en in het bijzonder die van de koran, aan de moslim geen ruimte liet om zijn verstand te gebruiken. Integendeel, iemand die zijn verstand gebruikte om een vers of een hadith uit te leggen, werd 'ongelovig' genoemd. Je moest de dingen accepteren zoals Mohammed ze geïnterpreteerd had. Als er iets was dat Mohammed niet had genoemd, dan moest je je daar niet mee inlaten. EI-Bukhari noemde een hadith. volgens Ibn Abbass zei de profeet Mohammed: "Wie zijn eigen mening over de koran te kennen geeft, heeft zijn plaats in de hel gereserveerd."
Hoe konden we aardig of vriendelijk zijn tegenover degenen die anders waren dan wij, na al deze koranverzen en hadiths? Dat was niet mogelijk, zoals de koran zegt:
"En zoekt geen steun bij hen die onrecht plegen, dan zal het vuur jullie treffen." (soera 11:113)
Daarom vulde mijn hart zich met boosheid en wrok steeds als ik in de bijbel een vers las dat sprak over liefde en vergeving. Vaak schaamde ik mij als ik in de bijbel las, waarvan wij zeiden dat hij vervalst was. Ik vroeg me af hoe het kon dat christenen, als zij de bijbel hadden veranderd, nog steeds liefde en respect van de mensen ontvingen, en wij, die Gods woord niet hadden verander daarin faalden. Er moest iets mis zijn.
Ik probeerde deze gedachten van me af te zetten. Eén gedachte kwam steeds terug. En als mijn onderzoek nou geen conclusie opleverde? Het was zo'n worsteling dat ik steeds als deze gedachten in mij opkwamen hard riep: "Moge God mij vergeven. Ik proclameer dat er geen God is dan Allah en dat Mohammed Zijn profeet is. Ik haastte mij vervolgens om te gaan bidden en zo deze gedachten kwijt te raken. Ik zei tegen mijzelf dat Mohammed waarachtig de boodschapper van Allah was, zelfs al kon ik het niet bewijzen uit de thora en de bijbel.
Mijn probleem werd serieuzer. In plaats van te zoeken naar bewijzen voor Mohammed’s profeetschap, voelde ik me aangetrokken door de mooie woorden in de thora de bijbel. Ik vroeg me af: "Hoe kan ik hun invloed op mij kwijtraken?" "Hoe kan ik bewijzen dat de thora en de bijbel niet van God zijn? Alle ideeën die in beide opgetekend waren, waren goed en konden niet door mensen geschreven zijn. Hoe konden mensen doordringen in de diepten van de toekomst en tweeduizend jaar geleden spreken over dingen die in de tegenwoordige tijd gebeuren? Als we zouden aannemen dat de thora en de bijbel door mensen waren samengesteld, dan zouden we de mens op gelijk niveau als God plaatsen in kennis en wijsheid. We weten met zekerheid dat God alwetend en almachtig is en dat er niemand aan Hem gelijk is.
Ik was opeens in de Psalmen aan het lezen en vervolgens in Spreuken. Ik leerde enkele verzen uit Psalm 23 en Psalm 143 en herhaalde ze in mijn gebeden. Iedereen die mij hoorde bidden werd geraakt door deze verzen en vroeg me om ze op te schrijven zodat zij ze konden gebruiken in hun gebed. Ik probeerde nog steeds om bewijzen voor Mohammed’s profeetschap te vinden en voor de feilbaarheid van de bijbel, maar ik kon niets vinden. Ik had te kampen met twijfel en tegenstrijdige gedachten in mijn binnenste. Ik probeerde om ze te negeren, maar ze werden elke dag sterker. Ik had God lief, maar mijn achtergrond en mijn liefde voor mijn godsdienst weerhielden mij er steeds van om te denken dat de islam misschien niet de ware door God gegeven godsdienst was. Ik werd verward en rusteloos. Ik sliep ‘s nachts niet meer goed zoals ik vroeger deed.
Eens was ik bij zonsopgang aan het bidden. Terwijl ik de koran reciteerde, stopte ik plotseling en mijn gedachten dwaalden af. Ik vroeg me af: "Wat zou je doen als, bijvoorbeeld, bleek dat de islam niet de weg naar de hemel was?" Ik probeerde deze vraag van me af te zetten, maar het lukte me niet. Ik kon het morgengebed niet eens beëindigen. Ik huilde verschrikkelijk totdat ik op het tapijt in slaap viel. Een paar uren later werd ik door mijn moeder gewekt. Ik ging verstrooid naar mijn werk. Ik wist niet waar ik liep of met wie ik sprak.
Toen ik thuiskwam, had ik een sterk verlangen om de bijbel te lezen. Ik las het evangelie van Johannes, hoofdstuk één tot vijftien. Ik trof de hoogste vorm aan van retoriek, filosofie en taalkundige uitdrukkingen die zeer elegant samenhangend waren - vooral wanneer de bijbel sprak over de schapen en de herder; de wijnstok en de landmand; de ranken die vrucht dragen en degene die dat niet doen en in het vuur geworpen worden.
Ik schreeuwde zo hard als ik kon: "O God, heb medelijden met uw dienaar! Zeg me alstublieft waar u bent of aan welke kant: bent u bij de joden en christenen of bij de moslims? Heb alstublieft medelijden met mij. Ik ben uw dienaar. Ik heb mijn leven toegewijd om u te volgen. Ik ben dankbaar voor al uw gunsten. Ik kan niet voor u staan, en u zou niet neerdalen om voor een ademtocht van u te gaan staan. U bent de almachtige God en ik ben een hulpeloos mens die niets kan doen tenzij u me dit toestaat. U bent de erbarmer, de barmhartige en ik ben uw dienaar zonder macht of wijsheid. Mijn hele leven is in uw hand. Ik heb u liefgehad sinds ik een kind was. Ik heb mijn leven opgeofferd ter wille van de hemel en uw liefde. Gevangenschap of marteling kon me niets schelen - zelfs de hele wereld kon me er niet van weerhouden om u te zoeken. Waarom behandelt u me op deze manier? Ik had u lief en probeerde u te behagen op de manier zoals uw profeet Mohammed het ons leerde, maar hier ben ik - hulpeloos en niet in staat om door te gaan. Elke kant beweert dat u hun God bent. Ik weet niet wie er gelijk heeft en wie niet. 0 God, zal ik u zweren dat ik u liefheb? Ik denk het niet, want u weet alles. O, hoeveel heb ik geleden op mijn zoektocht naar u! Ik stopte met mijn studie, verliet mijn familie en mijn vrienden. Ik dwaalde rond als een vreemdeling. Ik werd gevangengenomen en gemarldter wille van u. Waarom antwoordde u mij niet? Als U,God van de moslims bent, neem dan alles uit mijn gedachten weg behalve de islam, en als u de God van de christenen bent, geef me dan licht om te volgen..."
Ik sliep nauwelijks en mijn gedachten tolden rond: "En o de islam niet Gods weg is? Stel dat de thora en de bijbel Gods weg is? Ga je dan de christenen volgen?" Ik huiverde als ik er aan dacht wat er met mij kon gebeuren, alsof God en de mensen mij zouden beschuldigen. Op een dag wierp ik al mijn angsten van me af en zei tegen mijzelf: Wat wil je eigenlijk? Het is genoeg geweest! Je bent niet meerdezelfde die je was. Je hebt twee wegen voor je en ze lijken allebei recht. Verspil geen tijd en ga met al je kracht op zoek naar Gods weg. Het maakt niet uit of het die van de joden, de christenen of de moslims is. Het enige dat van belang is is dat het Gods weg is - tenminste Is je echt op zoek bent naar God. Dit is je bestemming en je moet het accepteren. Wees er zeker van dat God je zal antwoorden overeenkomstig je oprechtheid. Vergeet dat je een moslim bent en begin op je zoektocht met een frisse start. Wat zou je tegenhouden?"
Ikdacht erover na en zei: "O God, leid alstublieft mijn stappen en geef me kracht, want ik sta voor een zware beproeving. Als u mij niet helpt, zal ik door boze geesten verscheurd worden. Ik zal over de aarde dwalen, doelloos en rusteloos. O God, help me alstublieft. Ik beloof u tevolgen waar u ook bent, zelfs bij de christenen, die ik niet kan verdragen." Ik voelde plotseling een zekere vrede en rust die mijn hele wezen overstelpte. Voor het eerst kon ik logisch denken.
Ik kwam tot een conclusie: christenen gingen de verkeerde weg op en werden ongelovigen vanwege twee redenen. Ten eerste: ze zeiden dat Christus, Isa, zoon van Maria, God was; ten tweede: ze zeiden dat hij aan het kruis stierf en opstond om mensen van hun zonden te verlossen. Waarom concentreerde ik mijn onderzoek niet op deze twee punten en ging ze onderzoeken vanuit een islamitisch standpunt? Ik was benieuwd te weten hoe islamitische geleerden over deze punten dachten.
Ik begon met het doorwerken van boeken over islamitische geschiedenis, biografie en exegese. Ik zocht na alles wat te maken had met Christus en of hij Gods eigenschappen vertoonde zoals ze in de koran genoemd werden. Ik gebruikte betrouwbare en authentieke naslagwerken zoals De interpretatie van Ibn Kathir, Geschiedenis vande islam van Dhahabi, Begin en einde van Ibn Kathir: Sekten en denominaties van Sherhristani, Conclusies ovesekten en culten van Ibn Hazm (ook bekend als Abu Mohammed), Heilige boeken vóór de islam en Christendomtussen logica en hertelling. Na intensief onderzoek vond ik enkele eigenschappen van Christus die zelfs de christenen niet noemen in hun boeken. Bijvoorbeeld:
1) Het vermogen om te scheppen:
De koran zegt:
"Dat is God jullie Heer; er is geen god dan Hij, de schepper van alle dingen." (soera 6:102)
“Jouw Heer, Hij is de schepper, de wetende." (soera 15:86)
“Zij die jullie in plaats van God aanroepen kunnen niet eens een vlieg scheppen ook al zouden zij zich daartoe aaneensluiten." (soera 22:73)
“En zij die door hen in plaats van God aangeroepen wordenscheppen niets, maar zij worden zelf geschapen." soera 16:20)
“Is Hij die schept dan zoals iemand die niet schept?" (soera 16:17)
Dit zijn maar een paar van de verzen waarin het vermogen om te scheppen beperkt wordt tot God alleen. Toen God zich wilde onderscheiden van andere goden, benadrukte Hij deze eigenschap van zichzelf die alle andere goden overtrof. Ondertussen geeft de koran duidelijk toe dat Christus dingen schiep:
"Dat ik voor jullie uit klei iets als de vorm van een vogel zal scheppen, er dan in zal blazen en dat het dan met Gods toestemming een vogel zal zijn." (soera 3:49)
"toen jij met Mijn toestemming uit klei iets als de vorm van een vogel schiep en er toen in blies en het met Mijn toestemming een vogel was" (soera 5:110)
Toen ik deze verzen las, dacht ik in mijn hart: het was God die Christus dit vermogen gaf; het maakte geen deel uit van zijn wezen, hoewel Christus de enige was aan wie God een van zijn goddelijke eigenschappen toekende. Waarom Christus en niet Mohammed? God zei tegen Mohammed:
"noch kun jij de doven de oproep laten horen" (soera 27:80)
wat veel gemakkelijker is dan scheppen. God gaf Mohammed, de beste van Zijn volk en het Zegel van de Profeten, niet het vermogen om de doven te doen horen. Hij daagde mensen uit om een vlieg te scheppen, maar gaf Christus het vermogen om vogels te scheppen. Vogels zijn kleine schepselen, maar het gaat niet om de grootte, maar om het principe. Degene die een klein schepsel creëert kan ook een grote scheppen. Dit kan niet van mensen zijn, maar van God.
2) Het verborgene kennen:
God sprak over zichzelf in de koran:
"Zeg: 'Niemand kent in de hemelen en de aarde het verborgene, behalve God" (soera 27:65)
"Bij Hem zijn de sleutels van het verborgene, alleen Hij kent ze." (soera 6:59)
In het eerste vers benadrukt de koran zonder enige twijfel dat alleen God het verborgene kent en niemand anders. Het tweede vers onderstreept het feit dat alleen God het ongeziene en de toekomst kent.
Ondertussen leert de koran over Mohammed dat hij iedereen die hem het vermogen om het verborgene te weten toekende, berispte.
Zeg: 'Ik zeg niet tot jullie dat ik Gods schatkamers bezit en ook ken ik het verborgene niet" (soera 6:50)
Eens zei Moaz tegen Mohammed: "... als Allah het wil en jij het wilt", toen onderbrak Mohammed hem en zei: "Hoe zou je mij kunnen gelijkstellen aan Allah? Niemand in de hemel of op de aarde kent het verborgene, alleen Allah."
Als het over Christus gaat, zien we dat alle beperkingen weggenomen zijn. Hij weet en doet dingen die geen enkel persoon kan. De koran zegt:
"En dat ik jullie meedeel wat jullie eten en wat jullie in jullie huizen opslaan" (soera 3:49)
Het is erg ongebruikelijk dat Christus in deze verzen in de eerste persoon spreekt; God moet hier zelf aan het woord zijn. Aan de andere kant, aan Mohammed was altijd verteld wat hij moest 'zeggen'. Christus was uniek omdat hij vanuit zichzelf sprak, dit betekent dat zijn bekwaamheden aan hemzelf toebehoorden en niet verworven waren.
InBegin en eindvan Ibn Kathir, deel 2, pagina 86 las ik een verhaal dat mij beschaamd maakte. Het was zonder twijfel een bewijs dat Christus bovennatuurlijke krachten bezat waardoor hij het verborgene kende. (Het is een lang verhaal; geïnteresseerden kunnen het vinden in het boek van Ibn Kathir).
3) Zieken genezen:
De koran vermeldt de woorden van Abraham dat God de enige heelmeester is:
"en wanneer ik ziek ben, dan geneest Hij mij" (soera 26:80)
Mohammed zei in een authentieke hadith: "O Allah, er is geen genezing dan door u.” Ondertussen zien we dat Christus in de koran over zichzelf zegt:
"Dat ik blindgeborenen en melaatsen zal genezen" (soera 3:49)
4) Het geven van het leven en de dood:
God is de enige die leven en dood in Zijn hand houdt; niemand anders kan het leven of de dood geven. De koran zegt:
"Wij zijn het die leven geven en die laten sterven en Wij zijn het die beërven" (soera 15:23)
“Wij maken de doden weer levend en Wij schrijven wat zij vroeger gedaan hebben op” (soera 36:12)
“Wij geven leven en Wij laten sterven en bij Ons is de bestemming.” (soera 50:43)
Over Christus vermeldt de koran dat hij over zichzelf zei:
“en doden levend maak, met Gods toestemming” (soera 3:49)
In zijn boek Begin en eind vertelt Ibn Kathir een geverifieerd verhaal dat bewijst dat Christus de autoriteit bezat om zowel dood als leven te geven. Er wordt verteld dat Christus een vrouw zag die huilde vanwege haar dochter, die lang geleden gestorven was. “Vrouw, waarom huil je?”, vroeg hij haar. Ze zei: “Mijn dochter is gestorven en ik heb gen andere kinderen.” Christus vroeg haar: “Wil je dat ik haar uit de dood opwek?”Ze zei: “Ja, o Geest van God!” Dus stond Christus bij het graf en riep het meisje drie keer. De derde keer kwam het meisje te voorschijn en sprak met haar moeder. Toen vroeg het meisje aan Christus om haar te laten terugkeren. Hij zei tegen haar: “Ga terug!” Het graf ging dicht en ze was dood. (Begin en eind van Ibn Kathir, deel 2, pagina 84)
5) Het geven van voedsel:
De koran zegt:
"God is de voorziener die sterke kracht heeft" (soera 51:58)
Er wordt duidelijk beweerd dat God de enige is die voedsel kan geven. God berispte iedereen die zei in staat te zijn om mensen voedsel te geven. Over Christus zegt Ibn Kathir dat hij het bijzondere vermogen bezat om voedsel te geven aan wie hij maar wenste. Het beste voorbeeld was het voeden van de vijfduizend mensen met een weinig brood en een paar visjes.
6) Met niemand te vergelijken:
De koran zegt over God:
"Niets is aan Hem gelijk. Hij is de horende, de doorziende (soera 42:11)
Van Christus is het overduidelijk dat hij met niemand te vergelijken is. Hij is geboren uit een maagd, zonder een man. Hij is de enige die beschreven wordt als 'Gods Woord en een Geest van Hem'. Hij was de enige over wie de satan geen autoriteit had. Hij was de enige die goddelijke kenmerken had.
7) Beschikkend over autoriteit:
De koran noemt deze eigenschap van God:
"Wat Wij tot iets zeggen wanneer Wij het wensen is dat Wij zeggen: 'Wees!' en het is." (soera 16:40)
“Wanneer Hij iets beslist dan zegt Hij er slechts tegen: Wees!' en het is." (soera 2:117)
Dit is een unieke eigenschap van God, het vermogen om te doen ontstaan. Volgens Ibn Kathir vertoonde Christus deze eigenschap toen hij water veranderde in wijn (Begin en eind van ibn Kathir, deel 1, pagina 85).
8) Zijn troon boven de wateren:
Dekoran zegt over Gods troon:
“terwijl Zijn troon boven het water was, om jullie op de proef te stellen wie van jullie het beste is bij wat hij doet" (soera 11:7)
Kortobi en EI-Hadathi zeiden dat dit vers ook van toepassing is op Christus wiens troon door God boven het water was gemaakt om het geloof van de mensen te testen. Christus liep over de Zee van Tiberias naar zijn discipelen om hun geloof te testen. Later zei hij tegen hen: "Gij kleingelovigen." (Mattheüs. 8:26)
9) Rechter en Heerser
De koran zegt over God:
"Het oordeel komt alleen God toe. Hij vertelt de waarheid en Hij is de beste van de beslissers." (soera 6:57)
“Weest dan geduldig totdat God tussen ons oordeelt, want Hij is de beste van hen die oordelen." (soera 7:87)
EI-Bukhari legde uit dat hij had gehoord van Ibn Abbas, die de Profeet Mohammed het volgende had horen zeggen over Christus: "De Laatste Dag zal niet komen voordat de zoon van Maria teruggekomen is als een eerlijke rechter om recht te spreken en onrecht te doen verdwijnen.”
De beste manier om mijn getuigenis te beginnen is met God te danken vanuit de grond van mijn hart voor zo’n grote ommekeer in mijn leven en in de levens van al degenen die Hem oprecht zoeken. God heeft mij met Zijn sterke macht geleid en mij gered uit het hol van de leeuw. Vreemd genoeg was deze ommekeer niet het resultaat een verlangen van mijzelf, een reactie op iets dat ik gehoord had of een preek van een dominee of een evangelist. In tegendeel, terwijl ik druk in de weer was om Zijn Woord en Zijn volk aan te vallen, had Hij alles voorbereid om mij, in een net te vangen waaruit ik niet kon ontsnappen! Hij is de Levende God die op zoek is naar de verloren zoon. Hij strekt Zijn hand uit naar een ieder die berouw heeft; Hij laat Zijn licht schijnen over een ieder die verloren is in de wereld; Hij klopt zacht op de deur van elk arm en verwoest huis om het te vullen met geestelijke rijkdom, reinheid en heiligheid. Hij geeft overvloed en krijgt daar geen spijt van. Hij geeft niet overeenkomstig ons handelen, maar overeenkomstig Zijn barmhartigheid.
Steeds wanneer ik mijn getuigenis probeerde op te schrijven had ik veel aarzelingen. Ik was bang om te overdrijven. Ik wilde niet op een voetstuk geplaatst worden. Mij komt geen enkele verdienste toe. Alle eer behoort God toe. Er was ook wel wat trots in mij. Ik dacht dat als ik Gods werk in mijn leven bekend zou maken, dit een belediging zou zijn voor mijn ego, want ik was degene die wreed was tegen volgelingen van de Levende God. - dezelfde God die mij opzocht en mijn ogen opende om het licht te zien dat ik voorheen nooit gekend had.
Zoals u zult lezen op de volgende bladzijden, kon ik niets anders doen dan mij overgeven in dit gevecht tussen een boze geest, die in mij woonde, en een Heilige God die mij Zijn redding aanbood en Zijn armen opende om mij vast te houden. Ik kon met Job zeggen: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd." (Job 42:,5), en met David vragen: "Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest." (Psalm 51:12)
Dit is de Here Jezus Christus, Gods eeuwige Woord en Geest. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven; wie in Hem gelooft zal niet sterven; wie tot Hem komt zal geen honger of dorst hebben; Hij is de eerste en de laatste, de alpha en de omega, De Here Jezus Christus!
Mijn leven voor ik in Christus geloofde:
Ik moet kort vertellen over mijn leven voor ik in Christus geloofde, omdat het zal aantonen hoeveel Hij van ons houdt. Zelfs als we tegen Hem strijden zoekt Hij ons als een herder die zoekt naar Zijn schaap dat verdwaald is in de wildernis.
Ik ben geboren en opgegroeid in een extreem fundamentalistische familie.
ik volgde hun voorbeeld uit vrije wil, hoewel mijn familie mij misschien beïnvloedde. Ik begon op de kleine 'Kottab' (islamitische school) in een afgelegen gebied in de buurt van ons dorpje in Opper- Egypte, 200 km ten zuiden van Caïro.
In het begin waren mijn interesses gericht op het memoriseren van delen van de koran die deel uitmaakten van het onderwijsprogramma van de school. Langzamerhand kreeg mijn belangstelling een meer persoonlijk karakter. Ik werd gemotiveerd door mijn liefde voor de woorden van God. In die tijd organiseerde de Hoogste Raad van islamitische Zaken altijd een jaarlijkse competitie voor scholen in het memoriseren van de koran, en alle scholen van de republiek namen er aan deel. Mijn moeder vroeg me om hieraan mee te doen. Dat deed ik. Ik kreeg het hoogste cijfer; dus ik won de eerste prijs, een financiële beloning van 10 Egyptische ponden. Mijn vader was heel blij toen hij dat hoorde. Hij moedigde mij altijd aan om elk jaar weer mee te doen aan die competitie, alleen vanwege de financiële beloning. Ik ging ijverig door met het bestuderen van de koran. Voordat ik de school voor voorbereidend hoger onderwijs had beëindigd, kende ik meer dan 15 delen van de koran uit mijn hoofd. Tijdens het voortgezet hoger onderwijs leerde ik de hele koran uit mijn hoofd. Ik woonde toen met mijn ouders in een huis samen met onze hele familie, inclusief mijn ooms en neven. Een van mijn neven was een fanatieke moslim. Hij was een student aan de islamitische EI-Azhar universiteit. Hij probeerde mij altijd over te halen om boeken te lezen. Soms kocht hij boeken voor mij om te lezen.
Op een gegeven moment verliet ons gezin het huis van de uitgebreide familie en verhuisde naar een ander huis. Mijn neef reisde naar een Arabisch land om er te werken als islamitisch prediker in een van de moskeeën. Hij woonde daar twee jaar. Toen hij terug kwam, vertelde hij mij dat wij de ware islam niet kenden waardoor we naar het "Al-jannah" (hemel) konden gaan, want we hadden maar heel weinig kennis. Hij vertelde me ook dat hij sommige van de islamitische leiders en imams had ontmoet die hadden weten te ontsnappen aan de tirannieke heerser hier. Hij vroeg mij om sommige boeken van imam Ibn Tammemah, Sheikh Sayed Kotb en Ibn Hazem AI-Zahery grondiger te bestuderen. Ondanks het feit dat sommige van deze boeken erg moeilijk zijn, bewonderde ik ze zeer. Zij wezen een weg die voor iedereen ongelooflijk uitdagend is om te volgen. Bijvoorbeeld, in een van de hadiths die ik aantrof werd gezegd: "Degene die eet of leeft met een ongelovige, wordt zoals hem/haar."
Vanaf dat moment werd ik ingewijd in een nieuwe fase in mijn religieuze leven. Ik begon de mensen om mij heen nauwkeurig te bekijken om te weten wie een ongelovige en wie een moslim was. Ik begon ook koranverzen te verzamelen die me zouden helpen om ware moslims en niet-moslims van elkaar te onderscheiden; ik wilde een beeld schetsen van de aard van mijn relatie met elk type. Tenslotte kwam ik in een benauwde situatie terecht, omdat ik ontdekte dat mijn vader, volgens de criteria van de hadith, een van de ongelovigen was omdat hij rookte en geen baard had. Mijn moeder bad niet; zij schold regelmatig mensen uit. Mijn broers waren ook ongelovigen, want zij keken televisie of rookten. Sommige van hen baden niet vijf keer per dag. Sommige van hen hadden geen baard.
Ik was zo van streek geraakt door mijn broers dat ik ze verhinderde om bepaalde fases van hun studie voort te zetten. Ik vroeg ook aan mijn vader om van mijn moeder te scheiden, omdat zij mij niet gehoorzaamde. Dit was iets dat mijn vader waarschijnlijk erg boos maakte. Ik kwam tot de eindconclusie dat mijn vader, moeder en broers allemaal ongelovigen waren. Ik vroeg mijn neef of ik uit hun buurt moest blijven en hij antwoordde mij bevestigend. Ik vroeg aan hem waar ik naar toe moest gaan als ik mijn relatie met hen zou beëindigen. Hij vroeg mij om bij hem te komen wonen.
"Heb je twijfels over je oom en zijn vrouw voor wat betreft hun geloof?", vroeg hij mij. Ik zei tegen hem: "Nee, zij zijn echt ware gelovigen." Hij zei: "Kom dan hier en neem al je bezittingen mee en kom bij mij wonen weg van het ongelovige leven in jouw huis."Dus ik pakte mijn bagage en verliet mijn familie. Met tranen in hun ogen namen mijn moeder en broers afscheid van mij. Ik had geen medelijden met hun tranen. Ik was vastbesloten om niet meer met ongelovigen samen te zijn. Ik was buiten mijzelf van vreugde toen ik mijn huis verliet ter wille van God.
Mijn neef ging in Caïro wonen. Hij huurde een appartement dicht bij de EI-Azhar universiteit. Hij zat in het laatste jaar van zijn academische studie, dus ik moest in schande en vernedering terugkeren naar mijn vaders huis. Ik vroeg aan mijn neef: "Denk je niet dat het een overtreding is als ik terugga naar mijn vaders huis?" Hij antwoordde: "Nee, want noodzaak kent geen wet en nood rechtvaardigt het verbodene."
Hij reciteerde:
"Maar wie ertoe gedwongen wordt, niet uit begeerte of om te overtreden, voor hem is het geen vergrijp. God is vergevend en barmhartig." (soera 2:173)
Ik was in de zevende hemel, toen ik dat hoorde. Ik zat in het laatste jaar van het voortgezet hoger onderwijs en ik besloot hard te studeren zodat niemand zou zeggen dat godsdienst een obstakel voor academisch succes was. Ik slaagde er in om hoge cijfers te krijgen in het Algemeen Onderwijs Certificaat. Het lukte me om toegelaten te worden tot de studie geneeskunde aan de universiteit van Caïro.
Geleidelijk aan werd mijn geest bevrijd van alle denkpatronen die mijn neef altijd benadrukte. Ik las veel boeken die hij verbood door te zeggen: "Zij bevatten gedachten van de islamitische groepering 'Al-Takfeer en Al-Hijra' of de ballingen van de twintigste eeuw. Zijn woorden motiveerde mij om te gaan ontdekken wat deze mensen te zeggen hadden.
Op de medische faculteit kwam ik veel politieke stromingen tegen die vertegenwoordigd waren door kleine, legale groepen, Ik besloot om me aan te sluiten bij de religieuze Lyroep om het evenwicht te bewaren met andere groepen. De leider van de groep was een lid van de faculteit. Hij was ook de algemeen secretaris. Een andere man was verantwoordelijk voor het leggen van onderlinge contacten tussen de leden van de groep.
Ik kreeg ongetwijfeld te maken met veel moeilijkheden binnen de groep.
Zij leidden een traditioneel islamitisch bestaan dat ver verwijderd was van het ware begrip van de islam in relatie tot niet-moslims (ik bedoel niet christenen, maar nominale moslims). Dus mijn religieuze ambities werden alsmaar groter.
Ik streefde als een gek om de status te bereiken van degenen die gevaarlijke dingen ondernamen tegen de regering en het regime.
Daarom startte ik een kern, een kleine groep. Ik onderwees hen de islam zoals ik de islam begreep. Ik voelde hun gehoorzaamheid en toewijding. We baden samen op een afgelegen plaats weg van moskeeën, omdat we tot het inzicht waren gekomen dat die gelijkwaardig waren aan wat de joden hadden gebouwd om de profeet Mohammed te hinderen.
Dus ik begon mijn relaties met mensen te sorteren volgens hun positie en begrip van de islam. Als iemand verwierp wat wij zeiden, dan werd hij beschouwd als een ongelovige en ook als zodanig behandeld.
"De gelovigen moeten de ongelovigen niet in plaats van de gelovigen als medestander nemen..." (soera 3:28)
Ik had er geen moeite mee om dat te doen. leder van ons die deel uitmaakte van de groep werd gedreven door een groot verlangen en enthousiasme om het voorbeeld van de profeet Mohammed te volgen.
Wij hielden altijd het beeld voor ogen van Abu Obeida zoon van Garah, die door de profeet Mohammed beschreven was als de leider van de natie, die zijn vader doodde toen die weigerde om de islam te volgen; en Mosaab, zoon van Omair, die nooit luisterde naar de smekingen van zijn moeder en haar verliet omdat zij de islam verwierp; en Abu Bakr, die tegen zijn vader zei dat hij hen zou doden als hij de islam niet zou volgen. Al deze beelden maakten ons wreder tegenover onze families en onze vrienden als zij onze versie van de islam afwezen. .
Het was pijnlijk om te schreeuwen tegen mijn moeder en mijn vader, en te vloeken tegen mijn broers en zusters, en ermee te dreigen hen te doden, maar mijn enige motief was om Allah en de profeet te gehoorzamen. Ik wilde de status bereiken van degenen die God gehoorzaamden.
Ik herinnerde mijzelf steeds aan de hadith van de profeet Mohammed: "leder van jullie is geen ware gelovige geworden totdat hij Allah en de profeet meer liefheeft dan zijn geld, zijn kinderen of zelfs zichzelf."
Er was een bepaalde sekte waarmee we onze relatie moesten vaststellen volgens de koran en de sunna.
Dat waren de mensen van het Boek, en met name christenen, want er woonden geen joden in Egypte; en zelfs als er enkelen woonden, dan hadden ze met niemand contact. Nadat we de houding van de profeet Mohammed ten opzichte van christenen hadden onderzocht, troffen we een erg somber beeld aan. Dat was echter geen probleem voor ons, want we waren jaloers op hun eenvoud, hoffelijkheid en hun opmerkelijke sociale omgang met nominale moslims.
Ze manifesteerden een vreemd soort kalmte tegenover al de ruzies en bedreigingen die wij hen aandeden. Wij interpreteerden dat als een smerige poging van hen om uit hun afgezonderde positie als minderheid te midden van een moslim meerderheid te komen. Het op een sluwe en opzettelijke manier vriendelijk behandelen van moslims was volgens ons het enige dat zij konden doen; want anders zouden zij geen plaats hebben in ons midden. Dat is precies wat de koran over hen zegt: "Zij werden met vernedering en onderwerping getroffen en haalden zich Gods toorn op de hals." (soera 2:61)
Onze haat tegenover christenen uitte zich door hen lastig te vallen en te bedreigen op straat, maar zij beantwoordden onze bedreigingen met walgelijke zachtmoedigheid. Wij reageerden met meer agressie tegen hen en we begonnen plannen te maken hoe we hen konden kwellen en intimideren. We vernamen dat het was toegestaan door God om hen te doden, hun bezittingen te roven en hun huizen te plunderen. Volgens de koran konden al hun bezittingen beschouwd worden als "een geschenk" van God aan de moslims.
"En wat God Zijn gezant aan van de bewoners van de steden afkomstige buit gegeven heeft behoort God en Zijn gezant toe." (soera 59:7)
Dit betekent dat al hun bezittingen zonder strijd afgenomen moeten worden net zoals de profe de joden van Bani Kuraizah, toen hij hen omsingelde, hun jonge mannen doodde, hun vrouwen in krijgsgevangenschap nam en hun land met alle palmbomen bezette en hen uit hun stad verdreef.
Hoewel we niet hetzelfde konden doen als de profeet lukte het ons om in te breken in de winkels en hen te beroven. De vijandschap en de haat in onze harten bereikte zijn top toen we hun kerken aanvielen op diverse plaatsen in het dorp waar ik toen woonde.
Het toppunt van de operatie was het plan om een van de kerken aan te vallen en te verwoesten.
Deze aanval verontrustte de regering toen de koptische christenen gingen demonstreren vanwege dat incident. Tegelijk leek het alsof de regering blij was met het incident, want we werden heel goed behandeld in de gevangenis.
Nadat we onze straf hadden uitgezeten, werden we door de dorpelingen als helden begroet. Dit was een goede motivatie voor ons om door te gaan met het vervolgen van de christenen, maar met meer wijsheid en voorzichtigheid om te voorkomen dat we door de politie zouden worden gearresteerd. Al deze gebeurtenissen vonden plaats in een kort tijdsbestek. Ik raakte er meer bij betrokken en het nieuws verspreidde zich als een vuurtje onder mijn medestudenten.
Dit had tot gevolg dat een van de belangrijkste leiders van de islamitische groep genaamd "El-Takfeer wal-Hijrah" een afspraak met mij maakte om zijn diepe dank en waardering uit te spreken voor mijn uitgesproken moed en liefde voor God en zijn profeet.
Ik wist dat hij behoorde tot de groep van Shukri en dat verheugde me zeer. Ik wilde een van hen zijn. Deze leider was erg voorzichtig toen hij met mij sprak. In een van de zomervakanties organiseerden we een kamp voor de islamitische groep van de medische faculteit. We kregen financiële ondersteuning voor dat kamp van het bestuur van de opleiding.
Het doel van dat kamp was om veel tijd te besteden aan het bespreken van de begrippen van de islam.
Na het kamp vroeg mijn vriend mij hoe ik stond ten opzichte van de islamitische groep en hij vroeg zich af of ik lid zou willen worden als ik in de gelegenheid werd gesteld.
Hij citeerde steeds teksten uit de hadiths over hoe belangrijk het was om je aan te sluiten bij een groep die God, zijn sunna en zijn profeet navolgt. Eén bewering was: "Degene die sterft zonder ergens trouw aan te zweren, sterft als een pre-islamitische ongelovige." Hij zei ook: "Er. is geen islam zonder een groep, geen groep zonder een emir.
Omdat ik God en de profeet liefhad, dacht ik dat ik me het beste kon aansluiten bij de islamitische groep.
Deze speciale groep stond het dichtst bij mijn idee over de islam. Zij regelden een ontmoeting met de emir van de groep in het huis van een groepslid in Caïro. Ik schudde de hand van emir Shokry en zei tegen hem: "Ik verbind me om naar u te luisteren en u te gehoorzamen, door dik en dun, en om u boven mijzelf te plaatsen, tenzij ik getuige ben van openlijke ontrouw bij u." Een belofte van trouw afleggen betekende niet slechts het herhalen van woorden; je plaatste praktisch je leven in de handen van de emir. Je verkocht jezelf aan God en de profeet.
Ik was die dag zo in extase; de enige keer dat ik gelukkiger was, was de dag waarop ik later gedoopt werd. De belofte van trouw maakte dat ik mij zond (onderwierp aan de emir. Ik deed alles wat der ook maar te denken aan de pijn en mot moeten trotseren, omdat ik dacht dat ik gehoorzaam aan God en de profeet. Ik was bereid om zelfs meer doen dan me gevraagd was. Ik begon mijn familie wreed te behandelen. Ik groette ze niet meer.
Als ze mij vraag stelden reciteerde ik voor hen:
"Zeg: 'Zullen wij jullie meedelen wie door hun daden de grootste verliezers zijn, van wie het streven in het tegenwoordige leven teloorgaat terwijl zij erop rekenen goed werk te doen?"' (soera 18:103-104)
Mijn vader vroeg me om hem te vertellen hoe hij, volgens mij, een echte moslim kon worden. Ik zei tegen hem dat hij zijn baard moest laten staan en niet naar de radio moest luisteren. Hij stemde daarmee in. Toen zei ik tegen hem: "Mijn moeder bidt niet; daarom is zij een ongelovige en kunt u niet met haar samenwonen..." Mijn vader was woedend. Hij schoor zijn baard af en raakte me bijna met een grote steen, maar ik rende weg.
Ik moet zeggen dat het eerste dat mij motiveerde om me aan te sluiten bij de islamitische groep hun vijandigheid tegenover christenen was, die ik zo erg haatte. Ik was altijd op zoek naar verzen in de koran om mijn haat te rechtvaardigen en mij een schoon geweten te geven over wat ik deed.
Shokry stelde mij aan als emir over een kleinere groep in een buitenwijk van Caïro. Hij was erg trots op mij en op mijn toewijding aan de zaak. Hij noemde mij 'Abu Obeida'. Alle leden van de groep hadden een bijnaam; we kenden elkaars echte namen niet.
Shokry vertrouwde mij steeds meer. Hij stuurde me naar Arabische en andere landen om contact te leggen met leden van de groep. We werkten samen om nieuwe leden voor de groep te werven die trouw wilden beloven aan emir Shokry Mustafa.
De regering maakte het ons moeilijk; daarom moesten we voor een korte periode wegvluchten naar de heuvels buiten Menia, Badary en Assioet. Steeds als we gearresteerd werden, werden we naar Caïro gestuurd en daarna vrijgelaten. We hadden allemaal het gevoel dat het nodig was om van locatie te veranderen, want we konden niet langer wonen te midden van de ongelovigen, gehoor gevend aan de hadith van de profeet: "Ik verwerp iedereen die onder de ongelovigen woont." We moesten een van onze leden op pad sturen om uit te zoeken waar we het beste naar toe konden 'emigreren'. We zochten naar een permanente plek om te wonen, die we alleen zouden verlaten om een vonnis te voltrekken over het seculiere regime dat Gods geboden niet opvolgde.
Op een dag in 1977 kreeg ik samen met een ander lid opdracht om zonder vragen te stellen op zoek te gaan naar een gemeubileerd appartement in een arm, dichtbevolkt gebied. We vonden een geschikt appartement en we huurden het. We wisten nog steeds niet waarom. De volgende dag hoorden we dat Sheikh Mohammed ontvoerd was door een aantal van onze leden. Enkele minuten later kwam een ander lid bij ons langs en vertelde ons het hele verhaal. Sheikh Mohammed viel onze groep altijd aan. Eerlijk gezegd schreef hij altijd dingen over ons die niet waar waren. Hij beweerde dat wij een vrouw lieten trouwen met meer dan één man. Onze groep had hem herhaaldelijk gewaarschuwd om met deze aanvallen te stoppen, maar hij nam het niet zwaar op.
Er werd ons verteld dat het doel van deze operatie was om meer druk op de regering uit te oefenen om zo de vrijlating te bewerkstelligen van enkele leiders die gearresteerd waren in verband met het incident van de Militaire Technische Academie. Onze groep wilde ook losgeld vragen om onze vele uitgaven enigszins te dekken.
Een paar uur later waren de meeste, zo niet alle leden van onze groep gearresteerd, in heel Egypte. Zelfs mensen die slechts een verre relatie hadden met onze groep waren ook gearresteerd. We werden overgebracht naar de Kalla gevangenis waar we twee jaar doorbrachten waarin we gemarteld en ondervraagd werden onder de noemer van 'de zaak van lidmaatschap van een tegen de overheid gerichte groepering.' Twee jaar later werden we vrijgelaten. We moesten het land zo spoedig mogelijk verlaten.
We verdeelden ons en zochten toevlucht in enkele Arabische landen, terwijl we wachtten op bevelen van de emir die Shokry in zijn plaats had aangesteld. Dat was het begin van het einde voor de groep.
Ik kan zonder meer zeggen dat als de 'Sheikh Mohammed Operatie' niet had plaatsgevonden, onze groep grote macht zou hebben gehad in het regelen van zaken in Egypte.
Zoals eerder gezegd, sommigen van ons waren op zoek naar een stad waarheen we konden emigreren ter voorbereiding op de grote Jihad. We kregen te horen dat die plaats gevonden was en dat veel broeders er al naar toe waren gegaan.
Begin 1980 voegde ik me bij de rest van de groep in dat gebied. Het was een verlaten gebied zonder mensen in de buurt, behalve wat bedoeïenen die er doorheen trokken. We troffen voorbereidingen om er te gaan wonen en gingen in kleine groepjes verhuizen, want we hadden maar één auto. Veel van onze leden waren in dit gebied opgegroeid en daardoor waren ze ons tot grote hulp bij het leren kennen van het gebied en de tradities van deze nieuwe gemeenschap. We slaagden er in een paar waterputten te graven in ons kamp. We hadden een geheim wachtwoord om naar binnen en naar buiten te gaan. We bewaakten het kamp bij toerbeurt. We oefenden in het schieten met wapens en iedereen kreeg een geweer waarmee hij zich kon verdedigen mocht er een aanval komen.
De eerste dagen ging alles goed en waren we blij. We dachten aan de tijd toen de profeet Mohammed naar Medina immigreerde. We keken uit naar de dag waarop we terug zouden keren naar Egypte en het zouden veroveren evenals de profeet deed met Mekka. We hadden een traditie dat ieder van ons, die zijn ongelovige familie had verlaten en geëmigreerd was ter wille van God, de volgende poëtische strofe zou nazeggen:
Vaarwel, mijn thuisland; het zou een lange tijd kunner zijn! Uw volk en het mijne hebben Gods Boek verlaten! Weggaan is moeilijk voor mij, maar ik zoek de Waarheid
We herhaalden deze woorden met enthousiasme. De roep van de islam was het enige dat betekenis had voor ons We waren bereid om alle moeilijkheden tegemoet te treden ter wille van God. We dachten dat we als we stierven naar de hemel zouden gaan; en anders zouden we het gevecht winnen. Deze poëtische strofe vervulde ons met blijdschap en trots, maar vulde onze ogen met tranen en verdriet, want we misten onze vrienden en familie.
De stad waar we naar toe waren verhuisd had te kampen met problemen, onrust en guerrillastrijd. Alle inwoners van de stad waren gewapend. Dat maakte het voor ons ook gemakkelijker om wapens bij ons te hebben. De plaatselijke autoriteiten kregen lucht van onze aanwezigheid via de bedoeïenen, die soms verdwaalden in de woestijn en dan meestal naar ons toe kwamen om hen de weg te wijzen. Op een dag zag een van onze bewakers door zijn telescoop twee gewapende wagens die ons kamp naderden. Toen ze op een paar meter afstand waren, hield hij ze tegen en vroeg hun wat ze wilden. Ze wilden ons ontmoeten om er achter te komen wie we waren, waarom we in dit gebied verbleven en tot welke groep we behoorden. Ze waren bang dat we deel uitmaakten van de dissidenten uit dat gebied. Na een lang gesprek, waar ik aan deelnam, kwamen ze er achter dat wij niet uit het gebied afkomstig waren, maar nieuwkomers waren, waardoor hun wantrouwen toenam. Na veel gesprekken moesten we helaas ons kamp verlaten en onze droom in dat gebied achterlaten.
Aangezien we in een buurland van Egypte waren, was het gemakkelijk en goedkoop om terug te gaan. We moesten wel doorgaan met ons plan.
We besloten allemaal om terug te gaan naar Caïro, maar door onvoorziene redenen bleef ik daar nog enige tijd achter samen met een paar kameraden. In die tijd leerden we een paar broeders kennen die hadden meegevochten in de oorlog in Afghanistan. We konden hen ervan overtuigen dat de oorlog in Afghanistan niet voor de zaak van God of de islam was. Zij beloofden trouw aan onze groep en hielpen ons enorm totdat we begin 1990 over land teruggingen naar Egypte.
Toen we Caïro naderden, werden we gearresteerd en naar het ministerie van binnenlandse zaken gebracht. Nadat ze ons ondervraagd hadden, werden we weer vrijgelaten. We probeerden om samen met degenen die trouw waren gebleven de groep weer bij elkaar te brengen. We kwamen twee keer per maand bij elkaar om te studeren en de belangrijkste ideeën van de groep opnieuw te formuleren'. Deze taak was in februari 1990 voltooid.
Op een dag kwam een van onze broeders, wiens taak het was om boeken, tijdschriften en kranten na te kijken om informatie te verzamelen over gelijkgestemde islamitische groepen wereldwijd, naar ons toe. Hij was van streek en had een rood gezicht. Hij vroeg ons: “Hebben jullie vandaag de krant gelezen?" "Nee", zeiden wij, “Wat is er aan de hand?" Hij antwoordde: "Ze hebben zendelingen gearresteerd die nominale moslims tot het christendom bekeerden door ze te lokken met geld of ze in seksuele relaties te betrekken..." We schaamden ons zol vooral omdat het de heilige maand ramadan was. We moesten in het geweer komen tegen degenen die het kwaad bevorderden. Maar hoe konden we het kwaad aanpakken? Met onze handen? Dat zou erg moeilijk zijn. Met woorden? Dat zou het minste zijn wat we konden doen, maar hoe en wanneer?
Het begin:
Toen we die krant lazen, voelden we ons verootmoedigd omdat we te kort schoten in het opkomen voor de zaak van God. We besloten om ons op een effectieve manier te keren tegen christelijke evangelisatie met de bedoeling om het tegen elke prijs te stoppen. Na lange discussies sloten we om diverse redenen de militaire oplossing uit. Bijvoorbeeld, het staatsveiligheidssysteem in Egypte was nu veel meer ontwikkeld dan in 1970; de actieve leiders van onze groep, die elke broeder die in gevaar verkeerde uit het land wisten te smokkelen, waren vertrokken en we hadden geen goede vervangers. Sommige van deze leiders waren geëxecuteerd; anderen zaten levenslang gevangen. Daarom sloten we de militaire mogelijkheid uit en zochten naar een andere manier om de christelijke evangelisatie tegen te werken. Tenslotte kwamen we op de 'logische confrontatie' - de valse leer en de corruptie in de thora en de bijbel aan de kaak stellen. Alle leiders stonden achter deze benadering en we gingen op zoek naar iemand die de grote verantwoordelijkheid op zich zou nemen om de waarheid te benadrukken en de ongelovigen te verslaan. Ik had nooit verwacht dat ik een kandidaat zou zijn voor deze taak, niet vanwege ongeschiktheid, maar omdat iedereen wist hoe groot mijn haat voor christenen was. Na een lange tijd van gespannen stilte, maakte de emir de naam bekend van de persoon die gekozen was om deze opdracht uit te voeren. Ik viel bijna flauw toen ik mijn naam hoorde. Ik was buiten mijzelf van woede. Hoe konden ze mij vragen om deze opdracht uit te voeren, die natuurlijk het lezen van joodse en christelijke boeken met zich mee bracht?
Onze emir keek me aan en zei: "Dit is een bevel! Er zit niets anders op dan je erin te schikken als je echt gelooft in Allah en in de Laatste Dag." Hij citeerde uit de koran:
"Het past een gelovige man en een gelovige vrouw niet, wanneer God en Zijn gezant iets beslist hebben, nog de vrije keus te hebben in hun beschikking." (soera 33:36)
Ik probeerde de emir over te halen om iemand anders te kiezen, maar hij weigerde. Hij zei tegen mij: "Ik denk dat jij de beste persoon bent voor deze taak. Als je het goed doet, zul je twee vliegen in één klap slaan. Ten eerste zul je alle moslims onderwijzen en hun ogen openen voor de feiten die zij niet kunnen zien; ten tweede zul je er goed aan verdienen, omdat jouw onderzoek over de hele wereld zal worden vertaald en gepubliceerd..."
Zijn woorden maakten me erg benieuwd naar het onder werp en de aard van het onderzoek. De emir zei: "Jouw onderzoek moet bestaan uit twee delen: ten eerste moet vanuit de thora en de bijbel het bewijs worden geleverd van de authenticiteit van Mohammeds roeping tot profeet, zoals de koran zegt: "die de gezant, de ongeletterde profeet volgen, die zij bij zich in de Taura en de Indjiel beschreven vinden." (soera 7:157)
Ten tweede moet, door het vinden van tegenstrijdigheden het bewijs worden geleverd dat de thora en de bijbel die de mensen nu hebben niet dezelfde boeken zijn die door God zijn geïnspireerd; ze zijn veranderd en vervalst..."
Onwillig accepteerde ik de opdracht. Ik zei tegen de emir: "Deze taak vereist dat ik een thora en een bijbel koop om te lezen." Hij zei dat we naar het centrum van Caïro zouden gaan om ze te kopen. We liepen door Gomhoriastraat totdat we een boekwinkel vonden die deze boeken verkocht. We konden de boekwinkel niet binnenlopen in onze traditionele kleding, dat zou verdacht zijn. De mensen in de boekwinkel zouden waarschijnlijk de politie bellen, omdat ze zouden denken dat we de zaak kwamen slopen. We hielden een voorbijganger aan en vroegen hem naar zijn naam. We vroegen hem om het boek voor ons in de boekwinkel te kopen. Dat deed hij.
De emir en ik gingen naar mijn huis in zuid-Caïro. We waren een aantal uren onderweg en gedurende deze tijd probeerde ik de bijbel kwijt te raken. Ik liet hem op mijn stoel liggen, daarna deed ik alsof ik hem vergeten was, maar elke keer bracht de emir hem weer terug en zei dat ik er aan moest denken om hem mee te nemen. Tenslotte kwamen we bij mijn huis. De emir vertrok naar zijn woonplaats en liet me achter om te beginnen aan mijn lastige reis met de thora en de bijbel.
De eerste dag was het moeilijkst. Ik was van mening dat de bijbel niet van God was, en dat het demonen naar mijn huis zou kunnen brengen en ik niet meer zou kunnen bidden. Daarom bewaarde ik hem buiten mijn slaapkamer. Vele dagen lang was ik doodsbenauwd. Steeds wanneer ik in huis een geluid hoorde, dacht ik dat God demonen had gestuurd om me te straffen voor het in bezit hebben van dit boek. Ik bewaarde de bijbel niet in de kamer waar ik bad, omdat ik dacht dat de engelen niet in de kamer zouden komen als hij zich daar bevond.
Gedurende een lange tijd had ik deze angsten, totdat ik me realiseerde dat het niet mijn eigen keus was om dit boek in huis te hebben. Ik was alleen maar gehoorzaam aan God, door de emir te gehoorzamen. De profeet Mohammed droeg ons in zijn hadith op om de emir te gehoorzamen: "Degene die mijn emir gehoorzaamt, gehoorzaamt mij, en wie ongehoorzaam is aan mijn emir, is ongehoorzaam aan mij."
Ik kwam tot de conclusie dat ik de bevelen uitvoerde van de emir die door God was aangesteld en dat de bijbel mij daarom geen kwaad kon doen als ik hem in mijn kamer bewaarde. Allah zou mij helpen.
De groep voorzag me van alles wat ik nodig had. Ze gaven mij elke maand 500 Egyptische ponden als een vergoeding voor mijn full-time onderzoek. Steeds als ik het onderzoek probeerde te vergeten, dacht ik aan de hadith: "Degene die mijn emir gehoorzaamt, gehoorzaamt mij, en wie ongehoorzaam is aan mijn emir, is ongehoorzaam aan mij." Ik vroeg God drie keer om vergeving en ging vervolgens bid den. Niets leidde me af van het volbrengen van die taak. Ik had veel naslagwerken die me konden helpen om mijn best te doen, en ik wist al veel over christelijke onderwerpen. Dus besloot ik om te beginnen aan deze zware reis.
Ik maakte me zorgen, want ik wist niet waar en hoe te beginnen. Ik had geen specifieke methode om de twee, delen van het onderzoek te benaderen. Bijvoorbeeld, met betrekking tot de kwestie van het bewijzen van Mohammed's profeetschap, verwachtte ik in de thora en de bijbel exact de naam 'Mohammed' aan te treffen, of tenminste 'Ahmed' of 'Mahmoud'. Ik wist niet waar of hoe te beginnen. Mijn denken was vertroebeld. Ik wist niet naar welke naam ik zou zoeken in de thora: Mohammed? Ahmed? Mahmoud?
Ik raakte behoorlijk in de war, dus besloot ik om me te richten op het tweede deel van mijn onderzoek: zoeken naar verschillen en tegenstrijdigheden om te bewijzen dat de thora en de bijbel niet van God zijn. Maar ik slaagde er ook niet in om een standaard te definiëren waarmee ik de thora en de bijbel de maat kon nemen en ze kon weerleggen. Ik was uit mijn doen, omdat deze dingen me op een of andere manier het gevoel gaven dat ik onbekwaam was om dit onderzoek te doen. Opgeven was geen eigenschap van mij, daarom besloot ik om me te concentreren en al het mogelijke te doen om mijn doel te bereiken.
Ik ontmoette de emir elke maand om het onderzoek te bespreken. Elke keer vroeg ik hem om van gedachten te veranderen en de opdracht aan iemand anders te geven, dan zou ik diegene wel assisteren. Maar vreemd genoeg bleef hij volhouden dat ik degene was voor deze taak.
Ik bad en vroeg God om kracht. Ik voelde me ongewoon moedig en begon de bijbel te lezen, maar zonder enig systeem of methode. Ik begon bij het boek Genesis en wist niet waarnaar ik moest zoeken. Ik trof vreemde namen aan die ik nog nooit eerder had gehoord. Dat bracht me van mijn stuk. Ik gooide het boek in de hoek en zei boos: "Deze joden en christenen zijn dom. Hoe kunnen ze beweren dat zo'n vreemd boek, met allemaal vreemde namen, van God is? Ze zijn gek!" Ik stopte met lezen.
Twee dagen later begon ik weer in de bijbel te lezen. Deze keer las ik niet in Genesis, want ik wilde deze moeilijke namen en woorden niet tegenkomen. Ik sloeg een aantal pagina's over en las verder. Ik was onder de indruk van wat er geschreven stond in de boeken Numeri, Exodus en Deuteronomium. Ik vond veel informatie over Mozes, Farao en de Israëlieten, gedetailleerd beschreven, waardoor mijn nieuwsgierigheid werd bevredigd.
In twee maanden tijd was ik door het Oude Testament heen, maar ik had het oppervlakkig gelezen, niet diepgaand. Ik las het nogmaals. Deze keer zocht ik naar alles wat maar van toepassing kon zijn op Ahmed of Mahmoud, maar ik vond niets. Toen begon ik maar met het Nieuwe Testament. Ik las het maar ik kwam tot geen enkele conclusie. Ik kon het niet uitstaan. Ik was boos op de emir die mij dit onderzoek in de maag had gesplitst.
Toen de emir mij bezocht, vertelde ik hem dat ik geen enkele aanwijzing kon vinden die me op het spoor kon brengen van waar we naar zochten. Ik had de thora en de bijbel gelezen en had niets gevonden. De emir vertelde me dat een boek dat wij in het buitenland hadden bestudeerd mij tot grote hulp zou kunnen zijn bij mijn onderzoek. Het heette 'De waarheid bekendmaken', geschreven door de overleden sheikh EI-Hindi. Ik zocht net zo lang in mijn persoonlijke bibliotheek totdat ik het boek vond.
'De waarheid bekendmaken' was een waardevol naslagwerk voor ons, vooral wanneer we met christenen debatteerden om hen te overtuigen dat de islam de ware godsdienst was. Het bevatte onjuiste citaten uit de thora en de bijbel, die we aan christenen vertelden die zich bekeerden tot de islam. We maakten er met succes gebruik van bij drie mensen op rij.
Ik begon aan een nieuwe manier van onderzoek, met behulp van enkele andere boeken die de emir mij gaf, zoals Sekten en denominaties van Shahristani, Conclusiesover sekten en culten van Ibn Hazm, en enkele andere historische en biografische geschriften waarin het christendom aangevallen werd. Ik noteerde alle verzen waarvan Ibn Hazm beweerde dat ze tegenstrijdig waren en zocht ze op in de thora en de bijbel. De meeste van de verzen die ik vond waren anders verwoord of verwezen naar verschillende mensen. Ik vond veel verzen die wel tegenstrijdigheden bevatten, maar als we ons op deze verzen zouden baseren om te bewijzen dat de thora niet authentiek was, dan zouden we dat ook moeten concluderen bij gelijksoortige verzen in de koran, en die zou dan ook niet van God zijn. (Later heb ik mijn bevindingen opgeschreven in een onderzoek getiteld: In antwoord op lbn Hazm).
Ik was oprecht op zoek, met als enige motivatie mijn liefde voor God en de profeet. Mijn toenemende fascinatie voor de bijbel werd opgemerkt door mijn groep. Ze vroegen me er steeds naar en steeds loog ik tegen hen. Ik moest een excuus verzinnen, dus vertelde ik hen dat we enkele christelijke jongeren zouden ontmoeten om ze in de gelegenheid te stellen om moslim te worden, en dat we hun achtergrond moesten kennen.
Nadat mijn pogingen om de thora te ondermijnen, door zijn tegenstrijdigheden te bewijzen, waren mislukt, besloot ik om het tweede deel van mijn opdracht te beproeven: met behulp van verzen uit de thora en de bijbel het bewijs leveren dat Mohammed de Boodschapper van God was. Ik keek in EI-Hindi's boek De waarheid bekendmaken en was verrukt toen ik vond wat ik nodig had. Ik bad vol vreugde en dankte God dat Hij me naar deze verzen had geleid. Ik noteerde ze in de volgende volgorde:
Genesis 17:20 Genesis 49:10 Deuteronomium 18:18-20
Deuteronomium 32:21 Deuteronomium 33:1-3 Jesaja 42:9
Jesaja 54:1-3 Jesaja 65:1-2 Psalm 45:1-3
Psalm 149:3 Daniël 2:31-32 Matteüs 3:2
Matteüs 13:31 Matteüs 20:1 Matteüs 21:33
Johannes 14:15 Openbaring 2:27
Dit waren niet de enige verzen die EI-Hindi noemde om Mohammed's profeetschap te bewijzen. Er waren nog enkele andere verzen, die ik uitsloot omdat ze niet zo duidelijk waren. Ik bestudeerde deze verzen erg zorgvuldig en objectief. Wij, als een unieke groep gelovigen, accepteerden geen enkele informatie zonder een sterk bewijs uit een betrouwbare bron. Oppervlakkig bekeken was het voor elke moslim erg aanlokkelijk om deze verzen te accepteren, maar na kritisch onderzoek - de methode van fundamentalistische moslims - zou men tot de ontdekking komen dat gevolgtrekkingen die gebaseerd zijn op het bewijs, ongeldig zijn.
Daarom verzamelde ik alle boeken waarvan ik dacht dat ze mij tot hulp konden zijn bij mijn onderzoek. Ik begon me mijn toekomst voor te stellen na het succes van mijn onderzoek. Ik zou God en de profeet een grote dienst hebben bewezen en een aardig geldbedrag hebben verdiend. Over geld gesproken, de emir en ik gingen naar de boekwinkel van de Sunna Advocaten en vertelden hun over het idee voor mijn boek. Ze waren onder de indruk. Ze vroegen of ze één hoofdstuk als proef konden krijgen en boden aan om het copyright te kopen. Ik droomde er van dat ik rijk en beroemd zou worden door het boek dat ik zou gaan schrijven, maar mijn belangrijkste motivatie was om de overwinning voor de islam uit te roepen.
Ik ging de bijbel nogmaals lezen. Ik raakte verslaafd aan het lezen van de bijbel. Ik schreef veel bewijsmateriaal om met logica en bevestigende feiten aan te tonen dat de thora en de bijbel Mohammed's profeetschap bevestigden. De uitkomst was niet goed, omdat ik volgens mij te pietluttig was in mijn onderzoek, ter wille van de absolute bevestiging van Mohammed's goddelijke boodschap. Ik maakte gebruik van veel naslagwerken, zoals Het Landenwoordenboekvan Yakot EI-Hamawi. Ik kwam een stad tegen die Faran heette. Ik zocht het uit om te zien waar het was en wat de moderne naam was. Ik maakte ook gebruik van taalkundige woordenboeken, zoals Spraak van de Arabieren,en zelfs Hebreeuwse woordenboeken om de betekenis van woorden zoals bijvoorbeeld 'Shelon' te begrijpen.
Ik wilde een boek produceren dat geen mens kon weerleggen, zelfs geen enkel woord er uit. Helaas liepen de dingen niet zoals ik wilde. Al mijn logische en taalkundige gevolgtrekkingen vervielen, de een na de ander. Ik kon geen enkel vers vinden dat mijn theorie versterkte. (Trouwens, ik schreef een ander boek getiteld 'De gesmoorde waarheid', waarin ik alle verzen noemde die ik had bestudeerd en hoe ik tot de conclusie was gekomen dat zij niet verwezen naar de profeet Mohammed).
Ik was klaar met het bestuderen van al deze verzen, maar vond niet wat ik zocht. Mijn gevoelens waren een mengeling van verdriet, wanhoop, angst en verwarring. Het was nooit in mij opgekomen dat Mohammed geen profeet was. Ik probeerde mijzelf te sussen met de conclusie dat ik het bewijsmateriaal niet in verband had gebracht met het karakter van de profeet.
Ik besloot om het nog een keer te proberen. Deze keer gebruikte ik andere boeken, zoals Bewijzen van profeetschap, Landenwoordenboek, en De Arabische Encyclopedie. Ik deed mijn best om deze keer niet mijn doel te missen. Na al de moeite die ik had gedaan, betekende mislukking de verwoesting van mijn hele leven. Wel, de tweede keer ging het niet beter dan de eerste, maar zelfs slechter! De tweede keer kwam ik veel punten tegen die mijn theorie bestreden.
Soms keek ik naar de grote hoeveelheid islamitische boeken en naslagwerken en vroeg ik me af: "Zou het mogelijk kunnen zijn dat al deze boeken ons hebben misleid en ons een denkbeeldig persoon hebben gepresenteerd? Als dat het geval was, zou God het niet waard zijn om aanbeden te worden..." Ik ging niet verder op deze weg. Ik ging dan snel bidden en God om vergeving vragen.
Ineens was ik bezig het onderwerp van mijn onderzoek nogmaals te bestuderen en begon ik de bijbel voor de derde keer te lezen. Ik voelde een vreemde extase terwijl ik in de bijbel las, zo sterk dat ik bang was dat ik betoverd werd. We zeiden altijd dat christenen tovenaars waren die hun magie ontleenden aan de thora en de bijbel. Desondanks trok de bijbel me op een vreemde, onweerstaanbare manier aan.
De emir bezocht me regelmatig. Elke keer verwachtte ik dat hij van zijn stuk zou zijn omdat ik mijn doel niet had bereikt en mij van mijn taak zou ontheffen. Maar in tegendeel, hij leek elke keer enthousiaster te worden en verzekerde mij er van dat ik de beste persoon was voor deze taak.
Ik begon met het lezen van het evangelie van Mattheüs en ik struikelde al voordat ik het eerste hoofdstuk uit had. Ik zag dat ze het geslachtsregister van Christus terugvoerden tot David. Ik dacht dat ze gek waren. Ik troostte mezelf met deze gedachte en hoopte te zullen vinden waar ik naar zocht. Ik werd echt geboeid door de hoofdstukken vier, vijf en zes van het evangelie van Mattheüs. Ik had dat gedeelte al twee keer eerder gelezen, maar deze keer had ik het gevoel alsof ik het voor de eerste keer in mijn leven las. Het voelde alsof er een hand op mijn hoofd tikte en mijn geest opende. Ik hoorde een stem binnenin mij zeggen: "Het wordt nu wel eens tijd dat je begrijpt wat je leest zonder je te bekommeren over wie gelijk heeft en wie niet..." Ik rilde zonder duidelijke reden en had het gevoel dat ik half in trance verkeerde.
Ik ontdekte dat de bijbel sprak over dingen die wij met christenen deden alsof het een registratie was van de hedendaagse gebeurtenissen. Ik las wat de bijbel zei over vervolging, vernedering en moord - ons idee van gehoorzaam zijn. "Wat vreemd dat deze bijbel wist wat wij tegen christenen zeiden en hen aandeden! Kon het zijn dat christenen dat gedeelte er recentelijk aan toegevoegd hadden?"
Wij interpreteerden de liefde en onderdanigheid van christenen altijd als angst voor ons moslims, omdat ze de zwakke minderheid waren, zoals in de koran stond: "Zij werden met vernedering en onderwerping getroffen." (soera 2:61)
Ik trof veel verzen aan die opwekken tot liefde, gehoorzaamheid, onderwerping en zelfs liefde tegenover vijanden. Ik herinnerde me hoe hardvochtig ik mijn ouders had behandeld. Ik was te wreed tegenover hen. Ik vond steeds nieuwe manieren om hen pijn te doen. Op een dag, werd ik ziek en onderging een ingrijpende operatie in het ziekenhuis. Mijn vader wilde me zien, maar ik weigerde en zei dat ik geen ongelovige wilde zien. Mijn moeder, stuurde mij voedsel via een derde persoon; anders zou ik het niet hebben geaccepteerd. Ze stond urenlang voor het ziekenhuisraam, in de verzengende hitte, om een glimp van mij op te vangen door het raam.
Deze herinneringen brachten me altijd aan het huilen en deden me de dag vervloeken dat ik Allah leerde kennen. Ik troostte mijzelf met de gedachte aan wat Abu Obeida, zoon van Garah, en Abu Bakr EI-Sedeek hun eigen vaders aandeden; en Mosaab, zoon van Omira, zijn moeder. Dit bracht mijn emoties tot bedaren.
Ik had het evangelie van Mattheüs uit, maar de woorden waren in mijn geheugen gegrift. Ze achtervolgden mij dag en nacht, en wanneer ik iets slechts wilde doen, las ik rest van de evangeliën en de brieven en ik was verbaasd dat ik filosofie en retoriek aantrof die superieur was aan die van de koran. Aangezien de bijbel 630 jaar voor de islam geschreven was, hoe konden we dan zeggen dat de koran uniek was in retorica?
Op een koude winteravond reciteerde ik een soera uit de koran en hoopte zo de woorden uit het evangelie van Mattheüs uit mijn gedachten te wissen. De broeders en ik waren jaloers en benijdden de christenen vanwege hun hechte vriendschap met veel mensen. In tegenstelling tot hen konden wij zelfs geen oppervlakkige relaties met een minimale verdraagzaamheid aangaan, zoals mensen uitnodigen om de islam te volgen. Dit was een groot obstakel op ons pad. De islamitische oproep stond het ons niet toe om af te drijven en relaties op te bouwen die ons dichter bij mensen zou brengen – en dit was precies wat nodig was om hen aan te trekken tot de islam.
Ons leven was vol geweld, wreedheid en terrorisme. Dit was niet ons normale gedrag. We dachten dat als we ons niet op deze manier gedroegen we niet gehoorzaam waren aan Allah. Allah had in de koran aangegeven hoe we de ongelovigen moesten behandelen, of het nu ging om Mensen van het Boek, polytheïsten, of valse moslims. De koran zegt over Mensen van het Boek::
"Jullie die geloven! Neemt de joden en de christenen niet als medestanders. Zij zijn onderling medestanders. Wie van jullie zich als medestander bij hen aansluit, die behoort bij hen. God wijst de mensen die onrecht plegen de goede richting niet.' (soera 5:51)
Over de andere ongelovigen, zoals moslims die niet bidden, geen tienden betalen, geen baard laten groeien of zondigen en geen berouw tonen, zegt de koran:
"Jullie die geloven! Neemt de ongelovigen niet in plaat van de gelovigen als medestander." (soera 4:144)
Over gezinsleden en familie zegt de koran:
"Jullie die geloven! Neemt jullie vaders en broeders niet als medestanders als zij het ongeloof liever hebben dan het geloof. Wie van jullie hen als medestanders hebben, dat zijn de onrechtplegers." (soera 9:23)
"Jij zult geen mensen vinden die in God en de laatste dag geloven die vriendschappelijk omgaan met hen die tegen God en Zijn gezant verzetten, ook al zijn het hun vaders of hun zonen of hun broers of hun familieleden." (soera 58:22)
Aan deze koranverzen kunnen we nog toevoegen de authentieke hadith verteld door EI-Bukhari, door Muslim en door El-Termezy; volgens Omar zei de profeet Mohammed: "Geef Mensen van het Boek geen hand; beantwoord hun groeten niet; duw ze opzij als je ze tegenkomt op straat."
Er waren talloze van deze verzen die onze relatie met onze familie, vrienden en niet-moslims bepaalden. We hadden niets te zeggen of te kiezen betreffende de aard van deze relaties, omdat de islamitische denkwijze, en in het bijzonder die van de koran, aan de moslim geen ruimte liet om zijn verstand te gebruiken. Integendeel, iemand die zijn verstand gebruikte om een vers of een hadith uit te leggen, werd 'ongelovig' genoemd. Je moest de dingen accepteren zoals Mohammed ze geïnterpreteerd had. Als er iets was dat Mohammed niet had genoemd, dan moest je je daar niet mee inlaten. EI-Bukhari noemde een hadith. volgens Ibn Abbass zei de profeet Mohammed: "Wie zijn eigen mening over de koran te kennen geeft, heeft zijn plaats in de hel gereserveerd."
Hoe konden we aardig of vriendelijk zijn tegenover degenen die anders waren dan wij, na al deze koranverzen en hadiths? Dat was niet mogelijk, zoals de koran zegt:
"En zoekt geen steun bij hen die onrecht plegen, dan zal het vuur jullie treffen." (soera 11:113)
Daarom vulde mijn hart zich met boosheid en wrok steeds als ik in de bijbel een vers las dat sprak over liefde en vergeving. Vaak schaamde ik mij als ik in de bijbel las, waarvan wij zeiden dat hij vervalst was. Ik vroeg me af hoe het kon dat christenen, als zij de bijbel hadden veranderd, nog steeds liefde en respect van de mensen ontvingen, en wij, die Gods woord niet hadden verander daarin faalden. Er moest iets mis zijn.
Ik probeerde deze gedachten van me af te zetten. Eén gedachte kwam steeds terug. En als mijn onderzoek nou geen conclusie opleverde? Het was zo'n worsteling dat ik steeds als deze gedachten in mij opkwamen hard riep: "Moge God mij vergeven. Ik proclameer dat er geen God is dan Allah en dat Mohammed Zijn profeet is. Ik haastte mij vervolgens om te gaan bidden en zo deze gedachten kwijt te raken. Ik zei tegen mijzelf dat Mohammed waarachtig de boodschapper van Allah was, zelfs al kon ik het niet bewijzen uit de thora en de bijbel.
Mijn probleem werd serieuzer. In plaats van te zoeken naar bewijzen voor Mohammed’s profeetschap, voelde ik me aangetrokken door de mooie woorden in de thora de bijbel. Ik vroeg me af: "Hoe kan ik hun invloed op mij kwijtraken?" "Hoe kan ik bewijzen dat de thora en de bijbel niet van God zijn? Alle ideeën die in beide opgetekend waren, waren goed en konden niet door mensen geschreven zijn. Hoe konden mensen doordringen in de diepten van de toekomst en tweeduizend jaar geleden spreken over dingen die in de tegenwoordige tijd gebeuren? Als we zouden aannemen dat de thora en de bijbel door mensen waren samengesteld, dan zouden we de mens op gelijk niveau als God plaatsen in kennis en wijsheid. We weten met zekerheid dat God alwetend en almachtig is en dat er niemand aan Hem gelijk is.
Ik was opeens in de Psalmen aan het lezen en vervolgens in Spreuken. Ik leerde enkele verzen uit Psalm 23 en Psalm 143 en herhaalde ze in mijn gebeden. Iedereen die mij hoorde bidden werd geraakt door deze verzen en vroeg me om ze op te schrijven zodat zij ze konden gebruiken in hun gebed. Ik probeerde nog steeds om bewijzen voor Mohammed’s profeetschap te vinden en voor de feilbaarheid van de bijbel, maar ik kon niets vinden. Ik had te kampen met twijfel en tegenstrijdige gedachten in mijn binnenste. Ik probeerde om ze te negeren, maar ze werden elke dag sterker. Ik had God lief, maar mijn achtergrond en mijn liefde voor mijn godsdienst weerhielden mij er steeds van om te denken dat de islam misschien niet de ware door God gegeven godsdienst was. Ik werd verward en rusteloos. Ik sliep ‘s nachts niet meer goed zoals ik vroeger deed.
Eens was ik bij zonsopgang aan het bidden. Terwijl ik de koran reciteerde, stopte ik plotseling en mijn gedachten dwaalden af. Ik vroeg me af: "Wat zou je doen als, bijvoorbeeld, bleek dat de islam niet de weg naar de hemel was?" Ik probeerde deze vraag van me af te zetten, maar het lukte me niet. Ik kon het morgengebed niet eens beëindigen. Ik huilde verschrikkelijk totdat ik op het tapijt in slaap viel. Een paar uren later werd ik door mijn moeder gewekt. Ik ging verstrooid naar mijn werk. Ik wist niet waar ik liep of met wie ik sprak.
Toen ik thuiskwam, had ik een sterk verlangen om de bijbel te lezen. Ik las het evangelie van Johannes, hoofdstuk één tot vijftien. Ik trof de hoogste vorm aan van retoriek, filosofie en taalkundige uitdrukkingen die zeer elegant samenhangend waren - vooral wanneer de bijbel sprak over de schapen en de herder; de wijnstok en de landmand; de ranken die vrucht dragen en degene die dat niet doen en in het vuur geworpen worden.
Ik schreeuwde zo hard als ik kon: "O God, heb medelijden met uw dienaar! Zeg me alstublieft waar u bent of aan welke kant: bent u bij de joden en christenen of bij de moslims? Heb alstublieft medelijden met mij. Ik ben uw dienaar. Ik heb mijn leven toegewijd om u te volgen. Ik ben dankbaar voor al uw gunsten. Ik kan niet voor u staan, en u zou niet neerdalen om voor een ademtocht van u te gaan staan. U bent de almachtige God en ik ben een hulpeloos mens die niets kan doen tenzij u me dit toestaat. U bent de erbarmer, de barmhartige en ik ben uw dienaar zonder macht of wijsheid. Mijn hele leven is in uw hand. Ik heb u liefgehad sinds ik een kind was. Ik heb mijn leven opgeofferd ter wille van de hemel en uw liefde. Gevangenschap of marteling kon me niets schelen - zelfs de hele wereld kon me er niet van weerhouden om u te zoeken. Waarom behandelt u me op deze manier? Ik had u lief en probeerde u te behagen op de manier zoals uw profeet Mohammed het ons leerde, maar hier ben ik - hulpeloos en niet in staat om door te gaan. Elke kant beweert dat u hun God bent. Ik weet niet wie er gelijk heeft en wie niet. 0 God, zal ik u zweren dat ik u liefheb? Ik denk het niet, want u weet alles. O, hoeveel heb ik geleden op mijn zoektocht naar u! Ik stopte met mijn studie, verliet mijn familie en mijn vrienden. Ik dwaalde rond als een vreemdeling. Ik werd gevangengenomen en gemarldter wille van u. Waarom antwoordde u mij niet? Als U,God van de moslims bent, neem dan alles uit mijn gedachten weg behalve de islam, en als u de God van de christenen bent, geef me dan licht om te volgen..."
Ik sliep nauwelijks en mijn gedachten tolden rond: "En o de islam niet Gods weg is? Stel dat de thora en de bijbel Gods weg is? Ga je dan de christenen volgen?" Ik huiverde als ik er aan dacht wat er met mij kon gebeuren, alsof God en de mensen mij zouden beschuldigen. Op een dag wierp ik al mijn angsten van me af en zei tegen mijzelf: Wat wil je eigenlijk? Het is genoeg geweest! Je bent niet meerdezelfde die je was. Je hebt twee wegen voor je en ze lijken allebei recht. Verspil geen tijd en ga met al je kracht op zoek naar Gods weg. Het maakt niet uit of het die van de joden, de christenen of de moslims is. Het enige dat van belang is is dat het Gods weg is - tenminste Is je echt op zoek bent naar God. Dit is je bestemming en je moet het accepteren. Wees er zeker van dat God je zal antwoorden overeenkomstig je oprechtheid. Vergeet dat je een moslim bent en begin op je zoektocht met een frisse start. Wat zou je tegenhouden?"
Ikdacht erover na en zei: "O God, leid alstublieft mijn stappen en geef me kracht, want ik sta voor een zware beproeving. Als u mij niet helpt, zal ik door boze geesten verscheurd worden. Ik zal over de aarde dwalen, doelloos en rusteloos. O God, help me alstublieft. Ik beloof u tevolgen waar u ook bent, zelfs bij de christenen, die ik niet kan verdragen." Ik voelde plotseling een zekere vrede en rust die mijn hele wezen overstelpte. Voor het eerst kon ik logisch denken.
Ik kwam tot een conclusie: christenen gingen de verkeerde weg op en werden ongelovigen vanwege twee redenen. Ten eerste: ze zeiden dat Christus, Isa, zoon van Maria, God was; ten tweede: ze zeiden dat hij aan het kruis stierf en opstond om mensen van hun zonden te verlossen. Waarom concentreerde ik mijn onderzoek niet op deze twee punten en ging ze onderzoeken vanuit een islamitisch standpunt? Ik was benieuwd te weten hoe islamitische geleerden over deze punten dachten.
Ik begon met het doorwerken van boeken over islamitische geschiedenis, biografie en exegese. Ik zocht na alles wat te maken had met Christus en of hij Gods eigenschappen vertoonde zoals ze in de koran genoemd werden. Ik gebruikte betrouwbare en authentieke naslagwerken zoals De interpretatie van Ibn Kathir, Geschiedenis vande islam van Dhahabi, Begin en einde van Ibn Kathir: Sekten en denominaties van Sherhristani, Conclusies ovesekten en culten van Ibn Hazm (ook bekend als Abu Mohammed), Heilige boeken vóór de islam en Christendomtussen logica en hertelling. Na intensief onderzoek vond ik enkele eigenschappen van Christus die zelfs de christenen niet noemen in hun boeken. Bijvoorbeeld:
1) Het vermogen om te scheppen:
De koran zegt:
"Dat is God jullie Heer; er is geen god dan Hij, de schepper van alle dingen." (soera 6:102)
“Jouw Heer, Hij is de schepper, de wetende." (soera 15:86)
“Zij die jullie in plaats van God aanroepen kunnen niet eens een vlieg scheppen ook al zouden zij zich daartoe aaneensluiten." (soera 22:73)
“En zij die door hen in plaats van God aangeroepen wordenscheppen niets, maar zij worden zelf geschapen." soera 16:20)
“Is Hij die schept dan zoals iemand die niet schept?" (soera 16:17)
Dit zijn maar een paar van de verzen waarin het vermogen om te scheppen beperkt wordt tot God alleen. Toen God zich wilde onderscheiden van andere goden, benadrukte Hij deze eigenschap van zichzelf die alle andere goden overtrof. Ondertussen geeft de koran duidelijk toe dat Christus dingen schiep:
"Dat ik voor jullie uit klei iets als de vorm van een vogel zal scheppen, er dan in zal blazen en dat het dan met Gods toestemming een vogel zal zijn." (soera 3:49)
"toen jij met Mijn toestemming uit klei iets als de vorm van een vogel schiep en er toen in blies en het met Mijn toestemming een vogel was" (soera 5:110)
Toen ik deze verzen las, dacht ik in mijn hart: het was God die Christus dit vermogen gaf; het maakte geen deel uit van zijn wezen, hoewel Christus de enige was aan wie God een van zijn goddelijke eigenschappen toekende. Waarom Christus en niet Mohammed? God zei tegen Mohammed:
"noch kun jij de doven de oproep laten horen" (soera 27:80)
wat veel gemakkelijker is dan scheppen. God gaf Mohammed, de beste van Zijn volk en het Zegel van de Profeten, niet het vermogen om de doven te doen horen. Hij daagde mensen uit om een vlieg te scheppen, maar gaf Christus het vermogen om vogels te scheppen. Vogels zijn kleine schepselen, maar het gaat niet om de grootte, maar om het principe. Degene die een klein schepsel creëert kan ook een grote scheppen. Dit kan niet van mensen zijn, maar van God.
2) Het verborgene kennen:
God sprak over zichzelf in de koran:
"Zeg: 'Niemand kent in de hemelen en de aarde het verborgene, behalve God" (soera 27:65)
"Bij Hem zijn de sleutels van het verborgene, alleen Hij kent ze." (soera 6:59)
In het eerste vers benadrukt de koran zonder enige twijfel dat alleen God het verborgene kent en niemand anders. Het tweede vers onderstreept het feit dat alleen God het ongeziene en de toekomst kent.
Ondertussen leert de koran over Mohammed dat hij iedereen die hem het vermogen om het verborgene te weten toekende, berispte.
Zeg: 'Ik zeg niet tot jullie dat ik Gods schatkamers bezit en ook ken ik het verborgene niet" (soera 6:50)
Eens zei Moaz tegen Mohammed: "... als Allah het wil en jij het wilt", toen onderbrak Mohammed hem en zei: "Hoe zou je mij kunnen gelijkstellen aan Allah? Niemand in de hemel of op de aarde kent het verborgene, alleen Allah."
Als het over Christus gaat, zien we dat alle beperkingen weggenomen zijn. Hij weet en doet dingen die geen enkel persoon kan. De koran zegt:
"En dat ik jullie meedeel wat jullie eten en wat jullie in jullie huizen opslaan" (soera 3:49)
Het is erg ongebruikelijk dat Christus in deze verzen in de eerste persoon spreekt; God moet hier zelf aan het woord zijn. Aan de andere kant, aan Mohammed was altijd verteld wat hij moest 'zeggen'. Christus was uniek omdat hij vanuit zichzelf sprak, dit betekent dat zijn bekwaamheden aan hemzelf toebehoorden en niet verworven waren.
InBegin en eindvan Ibn Kathir, deel 2, pagina 86 las ik een verhaal dat mij beschaamd maakte. Het was zonder twijfel een bewijs dat Christus bovennatuurlijke krachten bezat waardoor hij het verborgene kende. (Het is een lang verhaal; geïnteresseerden kunnen het vinden in het boek van Ibn Kathir).
3) Zieken genezen:
De koran vermeldt de woorden van Abraham dat God de enige heelmeester is:
"en wanneer ik ziek ben, dan geneest Hij mij" (soera 26:80)
Mohammed zei in een authentieke hadith: "O Allah, er is geen genezing dan door u.” Ondertussen zien we dat Christus in de koran over zichzelf zegt:
"Dat ik blindgeborenen en melaatsen zal genezen" (soera 3:49)
4) Het geven van het leven en de dood:
God is de enige die leven en dood in Zijn hand houdt; niemand anders kan het leven of de dood geven. De koran zegt:
"Wij zijn het die leven geven en die laten sterven en Wij zijn het die beërven" (soera 15:23)
“Wij maken de doden weer levend en Wij schrijven wat zij vroeger gedaan hebben op” (soera 36:12)
“Wij geven leven en Wij laten sterven en bij Ons is de bestemming.” (soera 50:43)
Over Christus vermeldt de koran dat hij over zichzelf zei:
“en doden levend maak, met Gods toestemming” (soera 3:49)
In zijn boek Begin en eind vertelt Ibn Kathir een geverifieerd verhaal dat bewijst dat Christus de autoriteit bezat om zowel dood als leven te geven. Er wordt verteld dat Christus een vrouw zag die huilde vanwege haar dochter, die lang geleden gestorven was. “Vrouw, waarom huil je?”, vroeg hij haar. Ze zei: “Mijn dochter is gestorven en ik heb gen andere kinderen.” Christus vroeg haar: “Wil je dat ik haar uit de dood opwek?”Ze zei: “Ja, o Geest van God!” Dus stond Christus bij het graf en riep het meisje drie keer. De derde keer kwam het meisje te voorschijn en sprak met haar moeder. Toen vroeg het meisje aan Christus om haar te laten terugkeren. Hij zei tegen haar: “Ga terug!” Het graf ging dicht en ze was dood. (Begin en eind van Ibn Kathir, deel 2, pagina 84)
5) Het geven van voedsel:
De koran zegt:
"God is de voorziener die sterke kracht heeft" (soera 51:58)
Er wordt duidelijk beweerd dat God de enige is die voedsel kan geven. God berispte iedereen die zei in staat te zijn om mensen voedsel te geven. Over Christus zegt Ibn Kathir dat hij het bijzondere vermogen bezat om voedsel te geven aan wie hij maar wenste. Het beste voorbeeld was het voeden van de vijfduizend mensen met een weinig brood en een paar visjes.
6) Met niemand te vergelijken:
De koran zegt over God:
"Niets is aan Hem gelijk. Hij is de horende, de doorziende (soera 42:11)
Van Christus is het overduidelijk dat hij met niemand te vergelijken is. Hij is geboren uit een maagd, zonder een man. Hij is de enige die beschreven wordt als 'Gods Woord en een Geest van Hem'. Hij was de enige over wie de satan geen autoriteit had. Hij was de enige die goddelijke kenmerken had.
7) Beschikkend over autoriteit:
De koran noemt deze eigenschap van God:
"Wat Wij tot iets zeggen wanneer Wij het wensen is dat Wij zeggen: 'Wees!' en het is." (soera 16:40)
“Wanneer Hij iets beslist dan zegt Hij er slechts tegen: Wees!' en het is." (soera 2:117)
Dit is een unieke eigenschap van God, het vermogen om te doen ontstaan. Volgens Ibn Kathir vertoonde Christus deze eigenschap toen hij water veranderde in wijn (Begin en eind van ibn Kathir, deel 1, pagina 85).
8) Zijn troon boven de wateren:
Dekoran zegt over Gods troon:
“terwijl Zijn troon boven het water was, om jullie op de proef te stellen wie van jullie het beste is bij wat hij doet" (soera 11:7)
Kortobi en EI-Hadathi zeiden dat dit vers ook van toepassing is op Christus wiens troon door God boven het water was gemaakt om het geloof van de mensen te testen. Christus liep over de Zee van Tiberias naar zijn discipelen om hun geloof te testen. Later zei hij tegen hen: "Gij kleingelovigen." (Mattheüs. 8:26)
9) Rechter en Heerser
De koran zegt over God:
"Het oordeel komt alleen God toe. Hij vertelt de waarheid en Hij is de beste van de beslissers." (soera 6:57)
“Weest dan geduldig totdat God tussen ons oordeelt, want Hij is de beste van hen die oordelen." (soera 7:87)
EI-Bukhari legde uit dat hij had gehoord van Ibn Abbas, die de Profeet Mohammed het volgende had horen zeggen over Christus: "De Laatste Dag zal niet komen voordat de zoon van Maria teruggekomen is als een eerlijke rechter om recht te spreken en onrecht te doen verdwijnen.”