’t Harde lopen doet het niet.
Op zijn tijd moet gij vertrekken.
Laat u door de leering wekken,
Die u haas en schildpad biedt!
Schildpad zei: “Ik wed vlug haasje!
Dat ik, ginds aan het eind der laan,
Eer dan gij aan ’t hek zal staan!”
- “Eer dan ik? Wel, nobel baasje,
zei de vluggert: ‘bazelt gij?
Droomer, snuif eens en kom bij!”
Haasje is rap genoeg van leden:
Haasje had met twee paar schreden
’t Kunnen winnen – zulke schreeën
Als hij doet, wanneer hij, gevlogen
Uit des jagers schemerende oogen,
Voortijlt, mijlen achtereen!
Toch scheen haasjen van gedachten
Dat hij schildpad kon verachten,
Dat hij best in ’t mollig groen
Wat kon grazen, wat kon luisteren
Naar de koeitjes die er fluisteren,
En een middagslaapjen doen.
Daarom liet hij schildpad wandelen,
Die niet luistert, dut of graast,
Maar zich langzaam, langzaam háást.
Haasje zou onedel handlen
Als hij met versnelden stap
Voortging, meent hij: ’t was om ’t even,
Hij won tóch de weddenschap,
Die – ook weinig eer kan geven!
Laat vertrekken, nonchalant en arrogant,
Of hij de afspraak was vergeten.
Ha, wat dat voornaam zou heeten!
Dus de luilak lanterfant.
Eindelijk ziet hij zijn partij
Schier bij d’eindpaal aangekomen,
Nu een fikschen sprong genomen! . . .
Maar . . . de kans is reeds voorbij:
Schildpad was er eer dan hij!