nadia schreef:Hayat schreef:Nadia ik ben het met je eesn.
Ik ben eht zat dat deze mensen zulke straffen weten te bedenken (hoe slecht kun je zijn denk ik maar weer) en dat ze dat doen vanuit Islamitische wetgeving.
Daar kan ik echt neit tegen ik word daar zo gek en verdrietig van.
mag ik je vragen sinds waneeer jij op de hoogte bent van het fenomeen steniging, dat al erg lang wordt uitgevoerd, blijkt achteraf!
ik wordt er kotsmisselijk van en dus accepteer ik niet dat allah dit opgedragen moet hebben, mijn inziens klopt er iets dus niet.
jij integen geeft alleen aan dat je het wel erg vind, nergens geef je je menig over de wet die steniging voorschrijft.
wat vindt jij dat het stenigingen in de islam kan, mag, mogelijk is?
In de middeleeuwen en later waren de straffen hier ook niet mals (herkenbaar?) ...
Maar op dat vlak kunnen we zeker stellen dat het Westen NU toch iets 'voor' is ...
Vechten en diefstal waren veruit de meest voorkomende misdrijven tegen het strafrecht. De levenswijze van de middeleeuwer werkte de agressie in de hand. Men zocht vermaak in de herberg, waar de drank zijn ontremmende werking heeft; ook daarbuiten werd veel bier gedronken omdat het drinkwater veelal van een slechte kwaliteit was. In en om de kroeg ontstonden 's avonds vele twisten, vaak na sluitingstijd. Een mensenleven was van weinig tel in een tijd waarin het leven als een overgang naar de eeuwigheid werd beschouwd. Het dragen van messen werkte ernstiger geweld in de hand en was de oorzaak van de noodlottige afloop van vele gevechten.
Doodslag en moord waren van oudsher twee verschillende begrippen. Bij gewone doodslag waren de openbaarheid en de afwezigheid van voorbedachtheid kenmerkend. Dit misdrijf werd meestal beteugeld werd met de doodstraf, gewoonlijk uitgevoerd met het zwaard, en inbeslagneming van goederen. Heimelijkheid behoorde tot de essentie van "moord", die gepaard ging met een strenge repressie. Daar waar doodslag nog kon afgekocht worden, voelde men geen enkel medelijden met moordenaars die zonder dralen terechtgesteld werden.
Een andere categorie van misdrijven waren de religieuze delicten: godslastering, heiligschennis, ketterij en hekserij. Personen, die het aandurfden God en het heilige te belagen onder vorm van één van deze delicten, werden zwaar gestraft. Heiligschennis was elke handeling, die schade toebrengt aan de kerk of aan kerkelijke goederen. In vele gevallen werd een geldstraf opgelegd, soms verbanning of bedevaart. Echter heiligschennende daden, die de algemene weerzin van de publieke opinie opwekten, werden met de dood bestraft (stelen van H. Sacrament, van kerkelijk zilverwerk, het nuttigen van geconsacreerde hosties...)
De repressie van hekserij en toverij hebben een eeuwenoude traditie. In de 12de en 13de e. veranderde de benadering van de toverij en ontwikkelden de scholastishe filosofen een systematische demonologie. De leer van de kerkvaders dat de demonen de metgezellen van Satan waren die vóór de schepping van de mens samen met hem ten val waren gekomen, werd nog grondiger uitgediept. Het Vlaamse strafrecht kende de verbranding en de ontdarming als heksenstraffen. Nochtans moet de beruchte heksenwaan niet in de middeleeuwen gesitueerd worden. De belangrijke heksenvervolgingen kwamen pas later. Eén van de kenmerken van hekserij was transvectie (kunnen vliegen). Zo werden bvb. op vele plaatsen de heksen gewogen. Als een van hekserij betichte vrouw minder dan 100 pond woog (ongeveer 49 kg), bewees ze hiermee dat ze inderdaad tot de toverkollengemeenschap behoorde en licht genoeg om te kunnen vliegen.
Op misdaad volgt straf. Oorspronkelijk gebeurden de bestraffing en wraakneming door de benadeelde zelf of door een familielid want het werd als een bijna heilige plicht beschouwd. Later werden wraak en vete vervangen door de publieke strafvervolging.
Vóór het Stadhuis bevond zich de schandpaal, het schavot of pellerijn of kaak : boeven werden er aangeprangerd, werden op of aan de kaak gesteld. De jeugd vond haar gading in het bekogelen van de tentoongestelde met slijk, met vuil en met rotte eieren. De schandpaal was tevens de gewone straf voor het verkopen van onverse waren, van brood dat te licht bevonden werd, voor kwaadsprekende vrouwen en klappeien.
Geldspelers werden met een oor aan de schandpaal genageld en bleven daar tot zij zich zelf konden losrukken.
Een lichte straf was de boetedoening, barrevoets en blootshoofds met een brandende kaars voor de processie uitgaan, of in het openbaar de rechtbank om vergiffenis komen smeken.
Allerhande lijfstraffen werden op de Grote Markt uitgevoerd: ze dienden om anderen te waarschuwen tegen de dader en om deze eerloos te maken. De middeleeuwer kende het gebruik dat de straf werd voltrokken aan het lichaamsdeel, waarmee de daad gepleegd was. Zo had de dader steeds zijn strafregister op zichtbare wijze bij zich (het "oog om oog - tand om tand" principe).
De spion werd gestraft met het uitsteken van de ogen, waarmee hij spioneerde. Dit gebeurde door middel van boor of mes of het uitbranden met hete kolen.
De snoeier van munten of de zakkenroller werd een hand of een duim afgehakt. Soms werd de hand doorstoken.
Voor diefstal werd soms het oor "gecort" of "omgesneden". Brandmerken werd toegepast voor dieven, bedriegers, vervalsers, meinedigen, simulerende bedelaars en zigeuners. Daarvoor gebruikte men gewoonlijk een verhitte sleutel. Voor het brandmerken had iedere stad haar eigen merkteken, dat op aangezicht, op wangen, op "kinnebacken" of op voorhoofd aangebracht werd.
Verminking van de tong (inkorten, uitrukken of splijten): bij godslastering of belediging van de vorst, valse eed en kwaadsprekerij.
Op de Grote Markt kregen ook zware misdaden, bestraft met de dood, hun beslag:
Veroordeelde edelen werden op de Grote Markt onthoofd met het zwaard.
Soms werden de veroordeelden geëxecuteerd door middel van het water: ze werden in een zak gestopt of met de handen achterwaarts aan de voeten gebonden in de stroom geworpen of in een ton vol water. Dit laatste was een veel toegepaste straf voor de vrouwen, o.m. diegene die zich schuldig hadden gemaakt van gifmoord of kindermoord. Tot afschrikking werden deze delinquenten bovendien met gloeiende tangen genepen.
Het vuur was veelal de straf voor de mannen als het geloofszaken betrof. Ze werden gebraden of geroosterd.
Levend begraven was een straf, die alleen voor vrouwen werd toegepast. Met noemde het de dood door de "cule" of "kuil". Het schilderij in de gotische zaal van het Stadhuis van Antonia van Roesmaele getuigt hiervan.
De gebruikelijke galg stond niet in het centrum van de stad. Ze bestond uit vier stevige palen in de grond geplant, in een vierkant, en langs boven met elkaar verbonden door een houten balk. Op elk der vier hoeken was een ijzeren vaantje aangebracht als windwijzer, vervaardigd door Jos Metsijs (hij is naar de vaantjes). Vooral rovers hing men op.
Zelfs wanneer de terechtstelling in het openbaar in de stad had plaats gehad werd het lijk niet op het kerkhof begraven, maar "ter exempel" aan de galg gehangen als aas voor de roofvogels.
Zelfmoord werd als een zwaarder misdrijf beschouwd dan moord. Wanneer het lijk van een zelfmoordenaar in een huis werd aangetroffen, deed de meier een opening graven onder de dorpel en het lijk met het hoofd eerst er onderdoor slepen. Zulk boosdoener werd met een slijkkar, want hij was niet meer dan vuil, slijk - naar de Galgenberg gevoerd waar hij tot spijs der raven aan een galg gehangen werd.
Valsemunters werden in principe ter dood gebracht met de ketel: men doopte de dader ondersteboven in een ketel vocht (olie of water), dat al kookte. Nadien werd het lichaam aan de galg gehangen.
Vierendelen geschiedde door paardenkracht of met het hakmes. Deze straf werd gewoonlijk toegepast op vredebrekers. Radbraken en levend opensnijden waren andere gruwelijke straffen.
De volksrechtbank uit de Frankische tijd werd bij de opkomst van steden en gemeenten vervangen door een schepenbank, met in haar schoot een rechtbank "vierschaar" genaamd, naar de vier in het vierkant geschikte stenen banken, die bestemd waren als zitplaats voor de deelnemers aan de rechtszittingen, te weten: rechters-schepenen, de meier, de aanleggende en de beledigde of klagende partij. Bijeenkomsten van de vierschaar hadden plaats in het stadhuis.
In alle criminele zaken kregen de gevangenen of betichten een advocaat, “voirspraken” of “taelmannen” geheten. De invoering van de schriftelijke procedure omstreeks 1540 bracht men zich mede dat de partijen voortaan hun argumenten schriftelijk naar voor moesten brengen. Het beroep van “voirsprake” werd afgeschaft. De advocatus, de bijgeroepene of ter hulp gevraagde, was de rechtskenner die voor het schriftelijk proces de noodzakelijke stukken opstelde.
Daar de beteugeling van de misdaad in het middeleeuwse strafrecht niet berustte op vrijheidsberoving zoals dat in onze tijd, maar op lijfstraf en executie, was de beroepsbeul een belangrijk ambtenaar in de stad. Het is duidelijk dat niet iedereen het ambt van de scherprechter kon of wilde waarnemen. Zijn bloedig werk moest goed, vlug, met vaste hand en zonder verwikkelingen geschieden. Naast de uitvoering van de executies bestond de taak van de beul ook uit de verminking en geseling van een bepaalde categorie misdadigers. Beulen werden instinctmatig veracht en geschuwd. De negatieve houding van de massa werd nog aangescherpt doordat verscheidene beulen gewezen misdadigers waren of zich in de loop van hun scherprechterschap gedroegen als echte criminelen.
Het op-bedevaart-sturen werd zeer veel als straf aangewend. Strafbedevaarten waren bedoeld om de veroordeelden te verwijderen uit de maatschappij. Meestal werden alleen mannen op bedevaart gestuurd. De deugd van de vrouwelijke pelgrims mocht niet in gevaar gebracht worden. Gewoonlijk werden strafbedevaarten afgekocht.
In een maatschappij waar lijfstraffen beperkt bleven en waar men niet op gevangenisstraf was ingesteld, was ook verbanning een voor de hand liggende straf. Het was gebruikelijk om de veroordeelden te verbannen buiten de stadsmijl, het gebied waarover de stad recht deed gelden.