Het duistere ontstaan van de islam (1) Mohammed
Geplaatst: ma jul 30, 2007 8:37 am
Het duistere ontstaan van de islam (1) Mohammed
Bijna alles wat moslims weten over de persoon Mohammed is gebaseerd op de biografie (sira). Ze doen alsof hiermee alle relevante feiten bekend zijn. De westerse geschiedenisboekjes nemen deze moslimversie meestal grotendeels over en kennen deze daardoor stilzwijgend enig gezag toe. Alleen sommige wetenschappelijke publicaties zetten vraagtekens bij deze werkwijze, maar deze publicaties zijn slechts voor een klein publiek toegankelijk.
De koran is als bron van informatie over zijn schrijver pas na de Hejira van enige betekenis. Bovendien is Mohammed geen naam. Het betekent zoveel als de 'geprezene', vergelijkbaar met bijnamen van Jezus als 'de messias' of 'de verlosser'. Uit niets blijkt waar naar welke persoon of personen deze verwijst. Ali Dashti, een Iraanse moslim, trekt in zijn Twentythree Years (1937) de conclusie: "About Mohammed's life up to 610, when he reached the age of forty, nothing of any importance is recorded."
In dit betoog zal ik aantonen dat de biografie van Mohammed grotendeels achteraf geconstrueerd is; dat de werkelijke geschiedenis desondanks min of meer reconstrueerbaar is; en dat de rol van Mohammed een totaal andere was dan zoals bekend op dit moment.
De eerste biografie van Mohammed is geschreven door Ibn Ishaq (Medina, 704 – Bagdad, 767). Ishaq zou in 733 in Egypte begonnen zijn met het verzamelen van verhalen rond de profeet. In 755 zou hij op verzoek van de Abbasidische kalief hiervan een biografie hebben samengesteld. Dit werk is niet overgeleverd, maar is bewerkt door een leerling (al-Bakkai) en vervolgens verder bewerkt door Ibn Hisham ( ca. 780 - 834). Daarnaast is er een versie van Tabari (838 – 923), die op ondergeschikte punten verschilt van Ibn Hisham's versie. Tabari vermeldt de Satansverzen, Ibn Hisham niet. Het origineel van Hisham is in delen bewaard gebleven. Deze delen worden wederom bewerkt door een leerling. Ook deze vierde versie gaat verloren. De huidige 'sira van Ishaq' is dus een verzameling losse overleveringen van vele personen, die op hun beurt tenminste vier keer bewerkt zijn tot de laatst overgeleverde versie van rond 850. Het is bovendien onbegrijpelijk dat de eerste biografie van de stichter van de islam pas rond 755 (in opdracht van de kalief) werd opgetekend. Waarom zo lang wachten?
Het verloren gaan van teksten is een terugkerend verschijnsel in de islam en staat op gespannen voet met de claim van textuele continuïteit vanaf het eerste begin. Er zijn talloze versies in omloop van de koran, de sira, de hadith, waarvan documentatie bestaat dat deze versies ook daadwerkelijk bestaan hebben en soms ook waaruit de verschillen bestonden. De meeste moslim geleerden en de soennieten in het algemeen ontkennen dat deze versies bestaan hebben of ze proberen deze verschillen als onbeduidend voor te stellen. Er moet een reden zijn geweest om zoveel bewerkingen uit te voeren: het herzien van de tekst.
Het deel van de sira dat de eerste veertig jaar beschrijft zit vol met topoi (terugkerende cliché's) uit heiligenlevens: de nederige afkomst (betekenis: god verkiest de armen), ouders die vroeg sterven (beproeving), wonderlijke gebeurtenissen die wijzen op uitverkoring, een rijke vrouw die zich aangetrokken voelt tot hem (zelfs rijken verkiezen deugdzaamheid als het er op aan komt), succes in de handel (de rechtschapen handelaar), enzovoort. Alle elementen in het verhaal zijn zorgvuldig gekozen om meer de stadsbewoner aan te spreken dan de woestijnbewoner. Het contrast met Jezus als de trouwe herder van zijn kudde is opvallend.
Een tweede opmerkelijk feit is dat de biografie van Mohammed parallel verloopt met belangrijke politieke gebeurtenissen van zijn tijd. In zijn geboortejaar 570 probeerde de Abessijnen Mekka te veroveren. Ze lokten een reactie van de Sassaniden uit (575), die erin slaagden om bijna geheel Arabië onder hun controle te brengen. Als in 610 de openbaringen aan Mohammed beginnen, is dat toevallig ook het jaar waarin de Arabieren een overwinning behalen op de Sassaniden (Dul Thiqar) en Heraclius keizer in Constantinopel wordt. De Hejira (622) tenslotte valt samen met de doeltreffende tegenaanval van Heraclius, die het begin is van de ineenstorting van het Sassanidische Rijk. Ondanks de tekenen die volgens de hagiografie wijzen op een bijzondere bestemming, noemt de sira slechts enkele gebeurtenissen: een tocht naar Syrië (als hij ongeveer15 jaar oud is); een stammenoorlog (20 jaar); huwelijk met Khadija (25 jaar); een tocht naar Syrie (25 jaar); een verborgen schat in de Kaba (35 jaar). De veertig jaar tussen 570 en 610 zijn mogelijk gekozen naar het voorbeeld van de veertig jaar in de woestijn van de joden (er zijn ook versies die Mohammed's geboorte plaatsen in 571, 573 en 580). Maar ook de periode van de openbaringen in Mekka (610-622) levert teleurstellend weinig biografische details op. Er is een aantal confrontaties met stamgenoten, en een kleine emigratie naar Abessinië (614-615), te weinig om 12 jaar mee te vullen.
De mededelingen over deze gebeurtenissen zijn kort, ondanks hun dramatische aard en komen niet uit boven het niveau van algemeenheden of juist bizarre details zoals de vermeende bekering van de negus. Dit verhaal is zeer onbetrouwbaar omdat de negus van Abessinië een monofysiet was en de moslims de goddelijke natuur van Jezus ontkenden. De soera's uit deze periode kort, ongecompliceerd wat betreft de boodschap (voornamelijk oproep tot boetedoening en inkeer) en sterk herhalend van karakter. Ze doen helemaal niet denken aan een profeet. Een profeet doet voorspellingen en heeft een bijzondere uitdrukkingsgave. Mohammed echter uit zich vaag, stereotiep of onbegrijpelijk en doet alleen de meest algemene voorspellingen over beloning en straf in het hiernamaals die iedereen kan doen.
De inhoud en de vorm en de lengte van de openbaringen verandert echter sterk van karakter zo gauw Mohammed zijn intrek neemt in Yatrib, later omgedoopt tot Medina. Wie de koran leest zal echter tevergeefs zoeken naar een blijk van deze overgang. Dit komt omdat de koran op dit moment een andere volgorde van soera's hanteert dan in de tijd van Mohammed. Alle soera's (op twee na, nummer 38 en 82) hebben een ander volgnummer gekregen en de latere (Medina) soera's zijn bijna allemaal in de eerste helft en het midden van de koran geplaatst door de redactie. Wie de koran in chronologische volgorde leest krijgt een volstrekt ander beeld van Mohammed en de gebeurtenissen rond hem.
Om de chronologische volgorde goed te kunnen begrijpen, moeten we de situatie in Arabië rond het jaar 600 in grote lijnen schetsen.
Politiek hadden de Sassaniden het voor het zeggen. Er hadden een aantal Arabische koninkrijkjes bestaan, zoals Hira, Kindah, Saba, Narjan en Himyaria, maar deze waren door economische achteruitgang of onderlinge twisten rond 600 allemaal al verdwenen of in macht sterk achteruit gegaan. De heerschappij van de Sassaniden was tamelijk oppervlakkig en liet de bestaande verhoudingen intact.
In het noordwesten waren grote groepen joden aanwezig. De Himyarieten (Jemen) waren tot het jodendom bekeerd. Daarnaast had het christendom, en dan vooral de nestoriaanse variant, veel aanhangers getrokken. Hira en Narjan waren nestoriaanse koninkrijkjes. Naast Mohammed waren er gelijktijdig meerdere 'missionarissen' actief onder de woestijnarabieren.
Etnisch was Arabië voortdurend in beweging. In de zesde eeuw trokken Zuidarabieren naar Syrië (de Gassaniden), daarnaast was er voortdurend trek naar het Tweestromenland. Al in de tijd van Mohammed was het Zuidarabisch hoorbaar ontwikkeld van het Noordarabisch. Bovendien waren er aanzienlijke verschillen tussen het meer ontwikkelde Oostarabisch (Hira) en de westelijke dialecten, zoals het Quraish. Het Oostarabisch stond waarschijnlijk dichter bij de bovendialectische dichterstaal die als een verkeerstaal fungeerde tussen de stammen.
Al eerder hadden arabieren pogingen tot staatsvorming gedaan. De Nabateërs, Palmyra, Kindah zijn voorbeelden. Hira (op enkele kilometers van het huidige Kufa) bereikte in de vierde en vijfde eeuw zijn grootste omvang en beheerste heel Arabië tot aan Najran en Nedzd. Dit is tevens het gedeelte waar het Oostarabisch werd gesproken; bovendien wordt Hira de uitvinding van het arabische schrift toegeschreven. Redenen om aan te nemen dat Hira de hoogste culturele status had binnen het arabische taalgebied. De bevolking groeide, terwijl weidegrond en water in Arabië steeds schaarser werden. De Gassanieden trokken van Jemen naar Syrië; de Lachmiden van Oost-arabië naar het Tweestromenland; de Kindah van Oman naar Centraal-Arabië. Deze emigratie is vergelijkbaar met de Volksverhuizing in Europa rond het jaar 400, omdat het stammensysteem de dominante organisatievorm was bij de arabieren. Er waren stammen die naar de Sinaï, Egypte en vervolgens verder naar het westen trokken. De Gassaniden (sinds 523) en de Lachmiden (sinds 2de eeuw) als bufferstaat, vooral om de woestijnarabieren te verhinderen de meer sedentaire gebieden binnen te trekken.
Afstamming was een belangrijk gegeven in Arabië. Familielijnen werden overgeleverd over tientallen generaties. Mohammed claimt een afstamming van Abraham via Hagar, waarbij de gemiddelde generatie ongeveer 60 jaar moet hebben geduurd. Moslims geven toe dat het middendeel van de afstamming niet al te geloofwaardig is. Via Hagar en Ismael stammen alle arabieren af van Abraham en hebben deel aan het verbond met god. Zemzem en de Kaba verbinden Mohammed en de arabieren met de oerreligie.
Als joden na de vernietiging van de Tempel (70) wegtrekken naar onder andere het noordwesten van Arabië, komen de Arabieren in contact met de joodse leer. Na de derde eeuw trekken christelijke missionarissen het gebied binnen. Schrift is praktisch onbekend bij de Arabieren, zodat alles mondeling overgeleverd wordt. Inmiddels heeft de leer van Nicea zijn intrede gedaan. Als Mohammed geboren wordt, zijn er tenminste vier invloedrijke versies van christendom in omloop: het arianisme (verspreid over het hele Romeinse Rijk), het monofysitisme (voornamelijk Egypte, Syrië, Armenië, Abessinië), het nestorianisme (Syrië en het Tweestromenland) en de niceense leer (rest van het Byzantijnse Rijk). Al deze varianten draaien om de aard van de relatie tussen god en de verlosser. De bekeringsarbeid van Mohammed is bijzonder in het opzicht dat ze een terugkeer naar het oergeloof predikt en dat er dus geen verlosser nodig is omdat er nog steeds een verbond tussen god en mens bestaat.
Er is geen enkele bron die aangeeft in welke goederen de koopman Mohammed handelde. In die tijd was vervoer over land veel duurder dan over zee en alleen geschikt voor luxegoederen. Van de karavaan die Mohammed bij Badr wilde overvallen is berekend dat de vrachtwaarde enkele miljoenen in huidige waarde bedroeg. Dit is het soort handel dat in tijden van onrust als eerste stopt.
De eerste gezellen van Mohammed waren koopmannen. Ali, de eerste moslim na Mohammed, was lid van een rijke handelsfamilie. Omar, Aboe Bekr, Uthman waren allemaal koopmannen. Deze mannen behoorden tot de selecte groep van eerste bekeerlingen, tot de tien die tijdens het leven al het paradijs kregen toegezegd. De andere zes waren arm, maar verkregen enorme rijkdommen zogauw de veroveringen op gang kwamen.
Als de Sassaniden vanaf 603 de oostelijke provincies van het Byzantijnse Rijk overvallen en plunderen, heeft dat een nadelig effect op de handel. De Sassaniden vochten voortdurend grensconflicten uit met de Romeinen, maar dan ging het meestal om de zeggenschap over Armenië en het Tweestromenland.
Als Heraclius keizer wordt (610) en tevergeefs vrede aanbiedt, trekken de Sassanidische troepen Anatolië, Syrië en Kanaän binnen en plunderden op een schaal die niet eerder vertoond was. Verovering van deze gebieden zou betekent hebben dat christenen de meerderheid in het Sassanidische Rijk zouden vormen. Chosroes II steunde op het zoroastrisme, hoewel hij met een armeense christelijke (monofysiet) getrouwd was. Bij de verovering van Kanaän (613) werden de joden als hulptroepen ingezet tegen de christenen, die destijds de meerderheid in dat gebied vormden. Naar verluidt werden 60.000 christenen omgebracht. Het werken met hulptroepen was een algemene praktijk in die tijd, ook bij de Romeinen. Het leger was ingedeeld naar regionale herkomst om de loyaliteit en het doorgeven van bevelen te vergemakkelijken. Op het slagveld kon dit leiden tot het plotseling vluchten van hele onderdelen, maar zolang de intensiteit van het vechten zich beperkte tot kleine confrontaties en plundering, waren hulptroepen een eenvoudige manier om de effectiviteit van een leger snel te vergroten. Betaling was geen probleem, de buit voorzag daarin.
Chosroes II had in 602 Hira gereduceerd van een vazalstaat tot een provincie. Het motief was de persoonlijke rancune tegen an-Numan III, maar ook de wens om de opmars van het nestorianisme in het Sassanidische Rijk tegen te gaan. De nieuwe politieke situatie maakte dat de verdreven leiders van Hira steun zochten in Arabië. Dit leidde in 610 tot een overwinning op de Perzen in de slag bij Dul-Thiqar. Hier speelde de Bakr stam een hoofdrol, waarschijnlijk in een poging om heel noordoost Arabië in een koninkrijk te verenigen. In 611 herstelden de Sassaniden hun gezag over Hira.
De achteruitgang van het fysische milieu in Arabië betekende een gestage verarming van de woestijnarabieren. Het leven was een voortdurende strijd om weidegronden, bronnen, vee, bruiden. Een stam die zijn positie ernstig zag aangetast (zoals de Kinda, die in één veldslag 50 prinsen verloren) verkeerde in grote problemen. Om zich te bevrijden van de Sassaniden bedient Hira zich van de vechtkracht van de woestijnarabieren. Dashti geeft een nuchter maar levendig beeld van de strijdvaardigheid van de woestijnarabieren:
The mentality of these tribes was in general still primitive, concerned only with visible and tangible things and unfamiliar with metaphysical ideas. Their only goal was immediate gain. They had no scruples about seizing the property of others and would stop at nothing in the pursuit of power. (Dashti, 16)
Religion in a meaningful sense has never taken firm root among the Bedouin Arabs, who even today show little interest in spiritual and metaphysical matters. Living in an inhospitable land, they were poor and had no stable social institutions apart from a few customs and inhibitions. In temperament they were volatile, being quickly moved, for example, to ecstasy or rage by a verse of poetry; self-centred and vain, being always eager to boast about their idiosyncrasies, including their weak points and even their crimes and cruelties; and so ignorant that they were easy prey to illusion and superstition, being ready to see a demon lurking under every stone or tree. (Dashti, 26)
The social environment was one in which even an aristocratic woman would rip a dead man's stomach, take and chew the liver, and throw it away when it did not taste nice. During the battle [bedoeld wordt Uhud, N.] Hend and several other woman of the Quraisjite aristocracy went into the midst of the Meccan fighters to encourage them with feminine charms and promises. (Dashti, 45)
Bedouin Arabs have never taken much interest in spiritual matters. Even today, nearly fourteen centuries after Muhammad's mission, they tend to view religion as a means of worldly gain. (Dashti, 52)
Karen Armstrong, die uitgesproken positief is over islam en diens profeet, schrijft:
De ghazwa was een algemeen geaccepteerd verschijnsel; er kwamen geen politieke of persoonlijke haatgevoelens bij kijken, maar het was een soort nationale sport die werd beoefend met vaardigheid en zwier [cursivering door mij, N.] en volgens duidelijk omschreven regels. Het was noodzaak, een grove manier om rijkdom te verdelen in een gebied waar gewoon niet genoeg voor iedereen voorhanden was. (K. Armstrong, De profeet, 2006, p. 19).
Voor de financiering konden koopmannen zorgen. Zij betaalden de uitrusting, regelden de indeling van de groepen en de ordelijke aankomst en kregen een deel van de buit als vergoeding (verg. de condottieri, van condotta ofwel contract). Vaak werd naast buit ook grond en vestiging toegezegd na het behalen van de overwinning. Bovendien had de strijd tegen de Sassaniden een godsdienstige lading gekregen. In deze jaren leerden de woestijnarabieren de strijdmethoden van de Romeinen en de Perzen kennen en bovendien de mogelijkheden van de gebieden die ze later zouden veroveren. Samen doorstaan ze heel wat gevaren en leren elkaar goed kennen. De reis van Mekka naar Hira duurt hooguit enkele weken (ca. 1500 kilometer). Ook de Quraisj trokken twee maal per jaar van noord naar zuid door Arabië. Mohammed en zijn trawanten kon dus heel goed meerdere keren per jaar terugkeren naar Mekka om daar andere zaken te behartigen. Het is ook mogelijk dat de huurlingen aanvankelijk fungeerden als bescherming voor de karavanen en later hun activiteiten verlegden.
Mohammed verdiende goed aan deze handel, net als zijn makkers Omar, Utman, Aboe Bekr en anderen. Tijdens hun activiteiten leren ze het politieke vak en doordat ze af en toe betrokken zijn bij schermutselingen, doen ze ook militaire ervaring op. Ze leren leiding geven en bovendien hoe ze anderen het gevaarlijke handwerk moeten laten doen. De 'tien die de hemel beloofd kregen' bereiken allemaal een leeftijd van boven de zestig jaar. Mohammed ging er prat op maar één mens persoonlijk gedood te hebben (Dashti, 46). In de 19 gazwa's (Bukhari, 5, 59,285) die Mohammed persoonlijk leidde, wist hij de echte gevaren kennelijk goed te vermijden.
In de jaren 603-622 leert Mohammed voornamelijk nestorianen en joden kennen, die beide ongeveer dezelfde visie op Jezus delen: een profeet zonder goddelijke aspecten. De woestijnarabieren verdiepten zich niet al te zeer in theologische finesses van de 'naturen' van Jezus, maar beperken zich tot het strijden tegen de veelgodendienaren van Zoroaster.
Dat dit contrast bepalend is voor het beeld dat Mohammed in deze tijd opbouwde van de ware godsdienst, wordt bevestigd door de Mekkaanse verzen. De chronologische koran toont dat in de eerste vijftig soera's de thema's Jezus, Maria, de Injiel niet voorkomen op de manier van de latere soera's. In de strijd tegen niet-christenen hebben deze immers geen waarde als onderscheidend argument. Maar ook de begrippen 'god als enige god' en islam komen nauwelijks voor, terwijl je deze wel zou mogen verwachten indien Mohammed deze verzen in de polytheïstische omgeving van Mekka en zijn stamgenoten zou hebben ontvangen. De verzen hebben een meer bezinnende betekenis en zijn gericht op mensen die al christen of jood zijn. Ze zijn dus bedoeld voor mensen in Hira, bijvoorbeeld woestijnarabieren die nog maar net waren gerecruteerd of die op het punt stonden over te gaan tot het nestorianisme. Mohammed bediende hen op hun wenken door preken te reproduceren die hij kende van joodse dan wel nestoriaanse priesters en de recruten daarmee voor te bereiden op de denkwereld van het Tweestromenland, die geheel anders was dan die van de woestijnarabieren.
Terwijl het christendom zich verder ontwikkelde tot een persoonlijk geloof met een intellectueel uitgewerkte theologie en een sociaal besef gebaseerd op vergeving, keerde de islam terug naar de wortels. De mythe van het uitverkoren volk gaf een nieuwe basis voor de collectiviteit; het armzalige bestaan van de woestijn en de verleidelijke naburige vruchtbare gronden deden een spanningsveld ontstaan dat makkelijk kon ontaarden in geweld.
Vanuit ons moderne individualistische besef lijkt dat moeilijk te begrijpen, maar in die tijd was de godsdienst de morele grondslag voor het hele leven. De strijd om essentiële vraagstukken is een strijd die snel verbonden werd met het overleven van de identiteit van groep en natie. In zo een situatie verkeerden de Arabieren: de emigratie was voor hen een zaak van leven en dood. De kracht van de boodschap lag in de rechtvaardiging van de emigratie in de vorm van het verbond met god, gebaseerd op het voorouderschap van Hagar en Ismaël.
In 619 had Chosroes nog Egypte toegevoegd aan zijn veroveringen, maar in 622 veranderde het strijdtoneel van karakter. Heraclius rukte met een geregeld leger op naar de westelijke gebieden van het Sassanidische Rijk zelf. Dit leidde tot reguliere veldslagen, waarbij discipline en loyaliteit noodzakelijk waren en weinig buit viel te behalen. Hira bleef onder Sassanidisch bestuur, misschien stond Chosroes meer autonomie toe indien Hira weer de rol van bufferzone op zich nam. Hoe dan ook, voor de woestijnarabieren was er geen rol meer weggelegd als hulptroepen of rebellen.
Uit de Mekkaanse verzen blijkt dat Mohammed maar oppervlakkige kennis van de bijbelboeken had. Misschien kwam dit voort uit gebrek aan kennis, misschien uit gebrek aan belangstelling. Zelfs nog in soera 30: 1 (84 volgens de chronologische koran, dus van vlak voor de Hejira) verheugt hij zich in een overwinning van de Romeinen, die de leer van Nicea aanhangen en dus vijanden van joden en nestorianen zijn. Het enige dat hem interesseert, is dat de Romeinen de polytheistische Sassaniden verslaan.
Als de arabische hulptroepen vanaf 622 niet meer nodig zijn, keren Mohammed en zijn trawanten terug naar Mekka om daar het hele jaar te verblijven. Zijn gezelschap bestaat uit de gezellen (sahaba), waarvan de kern gevormd wordt door een dozijn kameraden van het eerste uur, zoals Ali, Omar, Utman, Masud. Ze worden vergezeld door een aantal dienaren, vrienden, bondgenoten, die de kern zullen vormen van wat later de muhajireen (emigranten) zal heten. De term emigranten had dan ook betrekking op de huurlingen die hoopten dat het soldatenbestaan beloond zou worden met definitieve vestiging in het Tweestromenland. De groep emigranten groeide later zo snel, dat kalief Omar in 640 de emigratie verbood (Wim Raven, Ibn Ishaak, 1980).
In Mekka zijn ze niet echt welkom. De sira geeft tegenstrijdige informatie over deze periode. Nu eens wordt Mohammed goedgunstig behandelt als een gewaardeerd persoon (zoals in het geval van de verborgen schat in de bron), maar in de periode 614-620 verliest hij geleidelijk aanzien. De Quraisj probeerden hem te isoleren met een boycot (616-619), maar uit niets blijkt dat ze hem meer dan hinderlijk vonden. Hij had geen kritiek op de Kaba en de idolen die zich daar bevonden.
Dat dit zou komen omdat de Quraisj bang zijn inkomsten uit het heiligdom te moeten missen, is onwaarschijnlijk, omdat Mohammed aan het eind hooguit honderd bekeerlingen had gemaakt, meest uit de arme lagen der bevolking. Als het op een confrontatie lijkt uit te draaien, doen de Quraisj een beroep op hem, door hem eraan te herinneren dat ze behoefte hebben aan land en voedsel en 'een vruchtbaar land zoals Syrië'. Als hij na een bezoek aan Taif terugkeert (620), heet het dat hij niet meer dan enkele arme mensen als medestanders heeft. De omstandigheden doen vermoeden dat de onenigheid voortkwam uit een belangentegenstelling. De Quraisj waren gebonden aan de heilige plaats Mekka en de route van de karavaanweg. Zij hadden relaties met de Sassaniden, Mohammed met Hira dat zich verzette tegen de heerschappij van de Sassaniden. De Quraisj en de Sassaniden waren polytheïsten, Mohammed en zijn trawanten juist niet.
De scheidslijn tussen de Mekkaanse en de Medinese verzen wordt gevormd door de noodzaak voor Mohammed om de heilige oorlog te verleggen van Hira naar het binnenland van Arabië. Medina telde weliswaar meer joden dan Mekka, maar in beide steden waren de polytheïsten in de meerderheid en waren er bovendien christenen. Onder de Quraisj waren christenen en hanifa. De traditionele verklaring voldoet niet omdat de verschillen tussen de twee steden niet zo groot genoeg zijn om de veranderingen te rechtvaardigen.
De overgang wordt in de traditionele versie verklaard door de confrontatie met de joden in Yatrib. Mohammed werd daar binnengehaald als een soort scheidsrechter, maar slaagde erin om de macht over te nemen. Dit is een situatie die zich vaker heeft voorgedaan: de Almoraviden en Almohaden in al-Andalus, de Saksen in Engeland (Vortigern), de Visigoten in Spanje, de Almogavers in Constantinopel, de Turken in het Abbasiden kalifaat, enzovoort.
Maar op basis van de chronologische koran kom je tot een andere conclusie. De omslag in de handelingen en de uitingen van Mohammed slaan niet alleen op joden, maar ook op christenen van alle soorten. De verklaring ligt niet zozeer in de nieuwe situatie, maar vooral in de situatie die Mohammed achter zich had gelaten. En dat was in de eerste plaats een aandeel in de emigratie naar Hira, en niet zozeer Mekka. Laten we de verschillen op een rijtje zetten:
Er is bijna niets bekend over wat Mohammed deed en waar hij dat deed in de Mekkaanse soera's. Na 622 is bijna voortdurend duidelijk waar hij verbleef en met wie hij in contact was.
Voor 622 zou Mohammed geen oorlogshandelingen hebben meegemaakt. Maar in de eerste veldslag, Badr op 17 maart 624 toont hij een ervaring die hij ergens moet hebben opgedaan. Waar kan dat zijn geweest, als hij bijna zijn hele leven in de stadsomgeving van Mekka zou hebben geleefd en altijd als vreedzame handelaar zijn geld zou hebben verdiend?
Voor 622 was Mohammed met nooit meer dan één vrouw tegelijk getrouwd. Daarna bijna voortdurend met meerdere.
Voor 622 roept Mohammed vooral op tot inkeer en godsvrucht, maar na 622 tot actieve strijd tegen de ongelovigen, omdat hij nu beschikt over een klein leger.
Volgens de sira had Mohammed na de dood van Khadija (619) zo weinig aanhangers, dat hij steun zocht in Taif (620) en moest vluchten om zijn leven te redden. Toch heeft hij meteen daarna het commando over een klein leger – waar kwam dat ineens vandaan?
Voor 622 zijn de ongelovigen iedereen die niet het Boek aanhangt, na 622 zijn het joden en trinitariërs. De zoroastristen zijn minder belangrijk geworden. De overgang wordt snel sterker, ingegeven doordat Heraclius na het heroveren van Syrië en Egypte weer gaat ijveren voor de niceense leer, ten koste van nestorianisme en monofysitisme.
Voor 622 komt het woord islam in de koran niet voor, daarna wel.
Voor 622 bekeren alleen vrienden, familie en slaven van Mohammed zich tot het nieuwe geloof. Na 622 komen geleidelijk andere groepen in beeld: joden, reizigers, woestijnarabieren, de zogenaamde Ansar en Badriyun.
Uit de gedetailleerde beschrijving van Bukhari van de ghazwa's van Mohammed (boek 59) blijkt dat dit men dit een belangrijk en respectabel aspect van Mohammed vond. Machtsuitoefening en godsdienst zijn in deze beleving onverbrekelijk met elkaar verbonden.
Mohammed was dus in eerste instantie een opportunistische koopman, die kans zag om goed te verdienen aan een opstand met een godsdienstig element. Hij maakte gebruik van de reeds bestaande emigratie vanuit Arabië naar het noorden, waarbij de emigranten zich geconfronteerd zagen met een groep arabieren met een sterk ontwikkeld christelijk geloof en cultuur. Om te kunnen assimileren, moesten ze daarin mee gaan.
Het voeren van een godsdienstig geïnspireerde oorlog is iets dat ook in Europa is voorgekomen. De Hussietenoorlogen (1419-1436), de Boerenopstand van 1525, de Zweden onder Gustaaf Adolf (ca. 1630), de acties van protestantse kapers zoals Drake en de Burgeroorlog ten tijde van Cromwell hadden allemaal een sterk godsdienstig element. Mohammed zag zich gedwongen om in een nieuwe politieke situatie door te gaan met de rol die hij al jaren speelde. Hij had hierin succes omdat hij politieke en militaire ervaring had opgedaan in Hira, voldoende financiële middelen had en in de vorm van de gezellen een ervaren legertje achter zich had staan. Het feit dat hij alle allianties had verbroken, maakte hem een ideale huurling. Met dit doel werd hij in Yatrib binnengehaald, maar hij slaagde er al snel in om mensen met een tactische mix van geweldsuitoefening en een verbaal godsdienstig rookgordijn voor zich in te nemen. Het hoofddoel van Mohammed in dit stadium was nog steeds het verenigen van de arabische stammen en het stichten van een arabische staat, waarin ook Kanaän en Hira in zouden zijn opgenomen. Belangrijke onderdelen van deze strategie waren de assimilatie van de joden en de verovering van Jeruzalem. Voor hem waren joden en arabieren immers twee takken van dezelfde boom: Abraham. Hoezeer hij zijn optreden modelleerde naar het voorbeeld van de joden blijkt wel uit de parallellie met Mozes:
Joden: God / Izaak > Verbanning > Mozes > Exodus > Tien Geboden, de Wet
Arabieren: God / Ismael> Verstoting > Mohammed> Hejira > Constitutie van Medina, Medinese soera's.
Toen Mohammed de controle over Yatrib had verkregen en allianties kon sluiten met omringende stammen, waren de betrekkingen met Hira niet meer zo belangrijk. Hij kon zich gaan richten op het vergroten van de controle over de handelsroute en Mekka. Islam was niet de inzet, maar de uitkomst van emigratiebeweging, op dezelfde manier dat de joden eerst wegtrokken uit Egypte (Exodus 13-18) en vervolgens de Tien Geboden ontving (Exodus 20:3).
SAMENVATTING
Mohammed was een handelaar die in Mekka tot de onderklasse behoorde. Toen de handel op Syrië verstoord werd door de plunderingen van de Sassaniden, ontdekte hij een andere lucratieve handel: het leveren van huurlingen aan de rebellen van Hira. Om de samenwerking tussen Hira en de huurlingen te vergemakkelijken, motiveerde hij ze met teksten die hij ontleende aan nestorianen en joden. Geleidelijk verbond hij deze met de legende van Zemzem. De preken die 'mekkaans' genoemd worden, heten zo omdat Mohammed deze gebruikte om ook in zijn eigen omgeving huurlingen te werven of om de Quraisj het moeilijker te maken zijn wervingsactiviteiten tegen te werken. De ommekeer in de politieke situatie dwong Mohammed om voor langere tijd terug te keren naar Mekka, deze keer in gezelschap van afgewezen emigranten-huurlingen. Deze laatsten werden niet toegelaten tot de stad omdat ze geen familie waren en veroorzaakten een crisis, die uitmondde in de Hejira.
Bijna alles wat moslims weten over de persoon Mohammed is gebaseerd op de biografie (sira). Ze doen alsof hiermee alle relevante feiten bekend zijn. De westerse geschiedenisboekjes nemen deze moslimversie meestal grotendeels over en kennen deze daardoor stilzwijgend enig gezag toe. Alleen sommige wetenschappelijke publicaties zetten vraagtekens bij deze werkwijze, maar deze publicaties zijn slechts voor een klein publiek toegankelijk.
De koran is als bron van informatie over zijn schrijver pas na de Hejira van enige betekenis. Bovendien is Mohammed geen naam. Het betekent zoveel als de 'geprezene', vergelijkbaar met bijnamen van Jezus als 'de messias' of 'de verlosser'. Uit niets blijkt waar naar welke persoon of personen deze verwijst. Ali Dashti, een Iraanse moslim, trekt in zijn Twentythree Years (1937) de conclusie: "About Mohammed's life up to 610, when he reached the age of forty, nothing of any importance is recorded."
In dit betoog zal ik aantonen dat de biografie van Mohammed grotendeels achteraf geconstrueerd is; dat de werkelijke geschiedenis desondanks min of meer reconstrueerbaar is; en dat de rol van Mohammed een totaal andere was dan zoals bekend op dit moment.
De eerste biografie van Mohammed is geschreven door Ibn Ishaq (Medina, 704 – Bagdad, 767). Ishaq zou in 733 in Egypte begonnen zijn met het verzamelen van verhalen rond de profeet. In 755 zou hij op verzoek van de Abbasidische kalief hiervan een biografie hebben samengesteld. Dit werk is niet overgeleverd, maar is bewerkt door een leerling (al-Bakkai) en vervolgens verder bewerkt door Ibn Hisham ( ca. 780 - 834). Daarnaast is er een versie van Tabari (838 – 923), die op ondergeschikte punten verschilt van Ibn Hisham's versie. Tabari vermeldt de Satansverzen, Ibn Hisham niet. Het origineel van Hisham is in delen bewaard gebleven. Deze delen worden wederom bewerkt door een leerling. Ook deze vierde versie gaat verloren. De huidige 'sira van Ishaq' is dus een verzameling losse overleveringen van vele personen, die op hun beurt tenminste vier keer bewerkt zijn tot de laatst overgeleverde versie van rond 850. Het is bovendien onbegrijpelijk dat de eerste biografie van de stichter van de islam pas rond 755 (in opdracht van de kalief) werd opgetekend. Waarom zo lang wachten?
Het verloren gaan van teksten is een terugkerend verschijnsel in de islam en staat op gespannen voet met de claim van textuele continuïteit vanaf het eerste begin. Er zijn talloze versies in omloop van de koran, de sira, de hadith, waarvan documentatie bestaat dat deze versies ook daadwerkelijk bestaan hebben en soms ook waaruit de verschillen bestonden. De meeste moslim geleerden en de soennieten in het algemeen ontkennen dat deze versies bestaan hebben of ze proberen deze verschillen als onbeduidend voor te stellen. Er moet een reden zijn geweest om zoveel bewerkingen uit te voeren: het herzien van de tekst.
Het deel van de sira dat de eerste veertig jaar beschrijft zit vol met topoi (terugkerende cliché's) uit heiligenlevens: de nederige afkomst (betekenis: god verkiest de armen), ouders die vroeg sterven (beproeving), wonderlijke gebeurtenissen die wijzen op uitverkoring, een rijke vrouw die zich aangetrokken voelt tot hem (zelfs rijken verkiezen deugdzaamheid als het er op aan komt), succes in de handel (de rechtschapen handelaar), enzovoort. Alle elementen in het verhaal zijn zorgvuldig gekozen om meer de stadsbewoner aan te spreken dan de woestijnbewoner. Het contrast met Jezus als de trouwe herder van zijn kudde is opvallend.
Een tweede opmerkelijk feit is dat de biografie van Mohammed parallel verloopt met belangrijke politieke gebeurtenissen van zijn tijd. In zijn geboortejaar 570 probeerde de Abessijnen Mekka te veroveren. Ze lokten een reactie van de Sassaniden uit (575), die erin slaagden om bijna geheel Arabië onder hun controle te brengen. Als in 610 de openbaringen aan Mohammed beginnen, is dat toevallig ook het jaar waarin de Arabieren een overwinning behalen op de Sassaniden (Dul Thiqar) en Heraclius keizer in Constantinopel wordt. De Hejira (622) tenslotte valt samen met de doeltreffende tegenaanval van Heraclius, die het begin is van de ineenstorting van het Sassanidische Rijk. Ondanks de tekenen die volgens de hagiografie wijzen op een bijzondere bestemming, noemt de sira slechts enkele gebeurtenissen: een tocht naar Syrië (als hij ongeveer15 jaar oud is); een stammenoorlog (20 jaar); huwelijk met Khadija (25 jaar); een tocht naar Syrie (25 jaar); een verborgen schat in de Kaba (35 jaar). De veertig jaar tussen 570 en 610 zijn mogelijk gekozen naar het voorbeeld van de veertig jaar in de woestijn van de joden (er zijn ook versies die Mohammed's geboorte plaatsen in 571, 573 en 580). Maar ook de periode van de openbaringen in Mekka (610-622) levert teleurstellend weinig biografische details op. Er is een aantal confrontaties met stamgenoten, en een kleine emigratie naar Abessinië (614-615), te weinig om 12 jaar mee te vullen.
De mededelingen over deze gebeurtenissen zijn kort, ondanks hun dramatische aard en komen niet uit boven het niveau van algemeenheden of juist bizarre details zoals de vermeende bekering van de negus. Dit verhaal is zeer onbetrouwbaar omdat de negus van Abessinië een monofysiet was en de moslims de goddelijke natuur van Jezus ontkenden. De soera's uit deze periode kort, ongecompliceerd wat betreft de boodschap (voornamelijk oproep tot boetedoening en inkeer) en sterk herhalend van karakter. Ze doen helemaal niet denken aan een profeet. Een profeet doet voorspellingen en heeft een bijzondere uitdrukkingsgave. Mohammed echter uit zich vaag, stereotiep of onbegrijpelijk en doet alleen de meest algemene voorspellingen over beloning en straf in het hiernamaals die iedereen kan doen.
De inhoud en de vorm en de lengte van de openbaringen verandert echter sterk van karakter zo gauw Mohammed zijn intrek neemt in Yatrib, later omgedoopt tot Medina. Wie de koran leest zal echter tevergeefs zoeken naar een blijk van deze overgang. Dit komt omdat de koran op dit moment een andere volgorde van soera's hanteert dan in de tijd van Mohammed. Alle soera's (op twee na, nummer 38 en 82) hebben een ander volgnummer gekregen en de latere (Medina) soera's zijn bijna allemaal in de eerste helft en het midden van de koran geplaatst door de redactie. Wie de koran in chronologische volgorde leest krijgt een volstrekt ander beeld van Mohammed en de gebeurtenissen rond hem.
Om de chronologische volgorde goed te kunnen begrijpen, moeten we de situatie in Arabië rond het jaar 600 in grote lijnen schetsen.
Politiek hadden de Sassaniden het voor het zeggen. Er hadden een aantal Arabische koninkrijkjes bestaan, zoals Hira, Kindah, Saba, Narjan en Himyaria, maar deze waren door economische achteruitgang of onderlinge twisten rond 600 allemaal al verdwenen of in macht sterk achteruit gegaan. De heerschappij van de Sassaniden was tamelijk oppervlakkig en liet de bestaande verhoudingen intact.
In het noordwesten waren grote groepen joden aanwezig. De Himyarieten (Jemen) waren tot het jodendom bekeerd. Daarnaast had het christendom, en dan vooral de nestoriaanse variant, veel aanhangers getrokken. Hira en Narjan waren nestoriaanse koninkrijkjes. Naast Mohammed waren er gelijktijdig meerdere 'missionarissen' actief onder de woestijnarabieren.
Etnisch was Arabië voortdurend in beweging. In de zesde eeuw trokken Zuidarabieren naar Syrië (de Gassaniden), daarnaast was er voortdurend trek naar het Tweestromenland. Al in de tijd van Mohammed was het Zuidarabisch hoorbaar ontwikkeld van het Noordarabisch. Bovendien waren er aanzienlijke verschillen tussen het meer ontwikkelde Oostarabisch (Hira) en de westelijke dialecten, zoals het Quraish. Het Oostarabisch stond waarschijnlijk dichter bij de bovendialectische dichterstaal die als een verkeerstaal fungeerde tussen de stammen.
Al eerder hadden arabieren pogingen tot staatsvorming gedaan. De Nabateërs, Palmyra, Kindah zijn voorbeelden. Hira (op enkele kilometers van het huidige Kufa) bereikte in de vierde en vijfde eeuw zijn grootste omvang en beheerste heel Arabië tot aan Najran en Nedzd. Dit is tevens het gedeelte waar het Oostarabisch werd gesproken; bovendien wordt Hira de uitvinding van het arabische schrift toegeschreven. Redenen om aan te nemen dat Hira de hoogste culturele status had binnen het arabische taalgebied. De bevolking groeide, terwijl weidegrond en water in Arabië steeds schaarser werden. De Gassanieden trokken van Jemen naar Syrië; de Lachmiden van Oost-arabië naar het Tweestromenland; de Kindah van Oman naar Centraal-Arabië. Deze emigratie is vergelijkbaar met de Volksverhuizing in Europa rond het jaar 400, omdat het stammensysteem de dominante organisatievorm was bij de arabieren. Er waren stammen die naar de Sinaï, Egypte en vervolgens verder naar het westen trokken. De Gassaniden (sinds 523) en de Lachmiden (sinds 2de eeuw) als bufferstaat, vooral om de woestijnarabieren te verhinderen de meer sedentaire gebieden binnen te trekken.
Afstamming was een belangrijk gegeven in Arabië. Familielijnen werden overgeleverd over tientallen generaties. Mohammed claimt een afstamming van Abraham via Hagar, waarbij de gemiddelde generatie ongeveer 60 jaar moet hebben geduurd. Moslims geven toe dat het middendeel van de afstamming niet al te geloofwaardig is. Via Hagar en Ismael stammen alle arabieren af van Abraham en hebben deel aan het verbond met god. Zemzem en de Kaba verbinden Mohammed en de arabieren met de oerreligie.
Als joden na de vernietiging van de Tempel (70) wegtrekken naar onder andere het noordwesten van Arabië, komen de Arabieren in contact met de joodse leer. Na de derde eeuw trekken christelijke missionarissen het gebied binnen. Schrift is praktisch onbekend bij de Arabieren, zodat alles mondeling overgeleverd wordt. Inmiddels heeft de leer van Nicea zijn intrede gedaan. Als Mohammed geboren wordt, zijn er tenminste vier invloedrijke versies van christendom in omloop: het arianisme (verspreid over het hele Romeinse Rijk), het monofysitisme (voornamelijk Egypte, Syrië, Armenië, Abessinië), het nestorianisme (Syrië en het Tweestromenland) en de niceense leer (rest van het Byzantijnse Rijk). Al deze varianten draaien om de aard van de relatie tussen god en de verlosser. De bekeringsarbeid van Mohammed is bijzonder in het opzicht dat ze een terugkeer naar het oergeloof predikt en dat er dus geen verlosser nodig is omdat er nog steeds een verbond tussen god en mens bestaat.
Er is geen enkele bron die aangeeft in welke goederen de koopman Mohammed handelde. In die tijd was vervoer over land veel duurder dan over zee en alleen geschikt voor luxegoederen. Van de karavaan die Mohammed bij Badr wilde overvallen is berekend dat de vrachtwaarde enkele miljoenen in huidige waarde bedroeg. Dit is het soort handel dat in tijden van onrust als eerste stopt.
De eerste gezellen van Mohammed waren koopmannen. Ali, de eerste moslim na Mohammed, was lid van een rijke handelsfamilie. Omar, Aboe Bekr, Uthman waren allemaal koopmannen. Deze mannen behoorden tot de selecte groep van eerste bekeerlingen, tot de tien die tijdens het leven al het paradijs kregen toegezegd. De andere zes waren arm, maar verkregen enorme rijkdommen zogauw de veroveringen op gang kwamen.
Als de Sassaniden vanaf 603 de oostelijke provincies van het Byzantijnse Rijk overvallen en plunderen, heeft dat een nadelig effect op de handel. De Sassaniden vochten voortdurend grensconflicten uit met de Romeinen, maar dan ging het meestal om de zeggenschap over Armenië en het Tweestromenland.
Als Heraclius keizer wordt (610) en tevergeefs vrede aanbiedt, trekken de Sassanidische troepen Anatolië, Syrië en Kanaän binnen en plunderden op een schaal die niet eerder vertoond was. Verovering van deze gebieden zou betekent hebben dat christenen de meerderheid in het Sassanidische Rijk zouden vormen. Chosroes II steunde op het zoroastrisme, hoewel hij met een armeense christelijke (monofysiet) getrouwd was. Bij de verovering van Kanaän (613) werden de joden als hulptroepen ingezet tegen de christenen, die destijds de meerderheid in dat gebied vormden. Naar verluidt werden 60.000 christenen omgebracht. Het werken met hulptroepen was een algemene praktijk in die tijd, ook bij de Romeinen. Het leger was ingedeeld naar regionale herkomst om de loyaliteit en het doorgeven van bevelen te vergemakkelijken. Op het slagveld kon dit leiden tot het plotseling vluchten van hele onderdelen, maar zolang de intensiteit van het vechten zich beperkte tot kleine confrontaties en plundering, waren hulptroepen een eenvoudige manier om de effectiviteit van een leger snel te vergroten. Betaling was geen probleem, de buit voorzag daarin.
Chosroes II had in 602 Hira gereduceerd van een vazalstaat tot een provincie. Het motief was de persoonlijke rancune tegen an-Numan III, maar ook de wens om de opmars van het nestorianisme in het Sassanidische Rijk tegen te gaan. De nieuwe politieke situatie maakte dat de verdreven leiders van Hira steun zochten in Arabië. Dit leidde in 610 tot een overwinning op de Perzen in de slag bij Dul-Thiqar. Hier speelde de Bakr stam een hoofdrol, waarschijnlijk in een poging om heel noordoost Arabië in een koninkrijk te verenigen. In 611 herstelden de Sassaniden hun gezag over Hira.
De achteruitgang van het fysische milieu in Arabië betekende een gestage verarming van de woestijnarabieren. Het leven was een voortdurende strijd om weidegronden, bronnen, vee, bruiden. Een stam die zijn positie ernstig zag aangetast (zoals de Kinda, die in één veldslag 50 prinsen verloren) verkeerde in grote problemen. Om zich te bevrijden van de Sassaniden bedient Hira zich van de vechtkracht van de woestijnarabieren. Dashti geeft een nuchter maar levendig beeld van de strijdvaardigheid van de woestijnarabieren:
The mentality of these tribes was in general still primitive, concerned only with visible and tangible things and unfamiliar with metaphysical ideas. Their only goal was immediate gain. They had no scruples about seizing the property of others and would stop at nothing in the pursuit of power. (Dashti, 16)
Religion in a meaningful sense has never taken firm root among the Bedouin Arabs, who even today show little interest in spiritual and metaphysical matters. Living in an inhospitable land, they were poor and had no stable social institutions apart from a few customs and inhibitions. In temperament they were volatile, being quickly moved, for example, to ecstasy or rage by a verse of poetry; self-centred and vain, being always eager to boast about their idiosyncrasies, including their weak points and even their crimes and cruelties; and so ignorant that they were easy prey to illusion and superstition, being ready to see a demon lurking under every stone or tree. (Dashti, 26)
The social environment was one in which even an aristocratic woman would rip a dead man's stomach, take and chew the liver, and throw it away when it did not taste nice. During the battle [bedoeld wordt Uhud, N.] Hend and several other woman of the Quraisjite aristocracy went into the midst of the Meccan fighters to encourage them with feminine charms and promises. (Dashti, 45)
Bedouin Arabs have never taken much interest in spiritual matters. Even today, nearly fourteen centuries after Muhammad's mission, they tend to view religion as a means of worldly gain. (Dashti, 52)
Karen Armstrong, die uitgesproken positief is over islam en diens profeet, schrijft:
De ghazwa was een algemeen geaccepteerd verschijnsel; er kwamen geen politieke of persoonlijke haatgevoelens bij kijken, maar het was een soort nationale sport die werd beoefend met vaardigheid en zwier [cursivering door mij, N.] en volgens duidelijk omschreven regels. Het was noodzaak, een grove manier om rijkdom te verdelen in een gebied waar gewoon niet genoeg voor iedereen voorhanden was. (K. Armstrong, De profeet, 2006, p. 19).
Voor de financiering konden koopmannen zorgen. Zij betaalden de uitrusting, regelden de indeling van de groepen en de ordelijke aankomst en kregen een deel van de buit als vergoeding (verg. de condottieri, van condotta ofwel contract). Vaak werd naast buit ook grond en vestiging toegezegd na het behalen van de overwinning. Bovendien had de strijd tegen de Sassaniden een godsdienstige lading gekregen. In deze jaren leerden de woestijnarabieren de strijdmethoden van de Romeinen en de Perzen kennen en bovendien de mogelijkheden van de gebieden die ze later zouden veroveren. Samen doorstaan ze heel wat gevaren en leren elkaar goed kennen. De reis van Mekka naar Hira duurt hooguit enkele weken (ca. 1500 kilometer). Ook de Quraisj trokken twee maal per jaar van noord naar zuid door Arabië. Mohammed en zijn trawanten kon dus heel goed meerdere keren per jaar terugkeren naar Mekka om daar andere zaken te behartigen. Het is ook mogelijk dat de huurlingen aanvankelijk fungeerden als bescherming voor de karavanen en later hun activiteiten verlegden.
Mohammed verdiende goed aan deze handel, net als zijn makkers Omar, Utman, Aboe Bekr en anderen. Tijdens hun activiteiten leren ze het politieke vak en doordat ze af en toe betrokken zijn bij schermutselingen, doen ze ook militaire ervaring op. Ze leren leiding geven en bovendien hoe ze anderen het gevaarlijke handwerk moeten laten doen. De 'tien die de hemel beloofd kregen' bereiken allemaal een leeftijd van boven de zestig jaar. Mohammed ging er prat op maar één mens persoonlijk gedood te hebben (Dashti, 46). In de 19 gazwa's (Bukhari, 5, 59,285) die Mohammed persoonlijk leidde, wist hij de echte gevaren kennelijk goed te vermijden.
In de jaren 603-622 leert Mohammed voornamelijk nestorianen en joden kennen, die beide ongeveer dezelfde visie op Jezus delen: een profeet zonder goddelijke aspecten. De woestijnarabieren verdiepten zich niet al te zeer in theologische finesses van de 'naturen' van Jezus, maar beperken zich tot het strijden tegen de veelgodendienaren van Zoroaster.
Dat dit contrast bepalend is voor het beeld dat Mohammed in deze tijd opbouwde van de ware godsdienst, wordt bevestigd door de Mekkaanse verzen. De chronologische koran toont dat in de eerste vijftig soera's de thema's Jezus, Maria, de Injiel niet voorkomen op de manier van de latere soera's. In de strijd tegen niet-christenen hebben deze immers geen waarde als onderscheidend argument. Maar ook de begrippen 'god als enige god' en islam komen nauwelijks voor, terwijl je deze wel zou mogen verwachten indien Mohammed deze verzen in de polytheïstische omgeving van Mekka en zijn stamgenoten zou hebben ontvangen. De verzen hebben een meer bezinnende betekenis en zijn gericht op mensen die al christen of jood zijn. Ze zijn dus bedoeld voor mensen in Hira, bijvoorbeeld woestijnarabieren die nog maar net waren gerecruteerd of die op het punt stonden over te gaan tot het nestorianisme. Mohammed bediende hen op hun wenken door preken te reproduceren die hij kende van joodse dan wel nestoriaanse priesters en de recruten daarmee voor te bereiden op de denkwereld van het Tweestromenland, die geheel anders was dan die van de woestijnarabieren.
Terwijl het christendom zich verder ontwikkelde tot een persoonlijk geloof met een intellectueel uitgewerkte theologie en een sociaal besef gebaseerd op vergeving, keerde de islam terug naar de wortels. De mythe van het uitverkoren volk gaf een nieuwe basis voor de collectiviteit; het armzalige bestaan van de woestijn en de verleidelijke naburige vruchtbare gronden deden een spanningsveld ontstaan dat makkelijk kon ontaarden in geweld.
Vanuit ons moderne individualistische besef lijkt dat moeilijk te begrijpen, maar in die tijd was de godsdienst de morele grondslag voor het hele leven. De strijd om essentiële vraagstukken is een strijd die snel verbonden werd met het overleven van de identiteit van groep en natie. In zo een situatie verkeerden de Arabieren: de emigratie was voor hen een zaak van leven en dood. De kracht van de boodschap lag in de rechtvaardiging van de emigratie in de vorm van het verbond met god, gebaseerd op het voorouderschap van Hagar en Ismaël.
In 619 had Chosroes nog Egypte toegevoegd aan zijn veroveringen, maar in 622 veranderde het strijdtoneel van karakter. Heraclius rukte met een geregeld leger op naar de westelijke gebieden van het Sassanidische Rijk zelf. Dit leidde tot reguliere veldslagen, waarbij discipline en loyaliteit noodzakelijk waren en weinig buit viel te behalen. Hira bleef onder Sassanidisch bestuur, misschien stond Chosroes meer autonomie toe indien Hira weer de rol van bufferzone op zich nam. Hoe dan ook, voor de woestijnarabieren was er geen rol meer weggelegd als hulptroepen of rebellen.
Uit de Mekkaanse verzen blijkt dat Mohammed maar oppervlakkige kennis van de bijbelboeken had. Misschien kwam dit voort uit gebrek aan kennis, misschien uit gebrek aan belangstelling. Zelfs nog in soera 30: 1 (84 volgens de chronologische koran, dus van vlak voor de Hejira) verheugt hij zich in een overwinning van de Romeinen, die de leer van Nicea aanhangen en dus vijanden van joden en nestorianen zijn. Het enige dat hem interesseert, is dat de Romeinen de polytheistische Sassaniden verslaan.
Als de arabische hulptroepen vanaf 622 niet meer nodig zijn, keren Mohammed en zijn trawanten terug naar Mekka om daar het hele jaar te verblijven. Zijn gezelschap bestaat uit de gezellen (sahaba), waarvan de kern gevormd wordt door een dozijn kameraden van het eerste uur, zoals Ali, Omar, Utman, Masud. Ze worden vergezeld door een aantal dienaren, vrienden, bondgenoten, die de kern zullen vormen van wat later de muhajireen (emigranten) zal heten. De term emigranten had dan ook betrekking op de huurlingen die hoopten dat het soldatenbestaan beloond zou worden met definitieve vestiging in het Tweestromenland. De groep emigranten groeide later zo snel, dat kalief Omar in 640 de emigratie verbood (Wim Raven, Ibn Ishaak, 1980).
In Mekka zijn ze niet echt welkom. De sira geeft tegenstrijdige informatie over deze periode. Nu eens wordt Mohammed goedgunstig behandelt als een gewaardeerd persoon (zoals in het geval van de verborgen schat in de bron), maar in de periode 614-620 verliest hij geleidelijk aanzien. De Quraisj probeerden hem te isoleren met een boycot (616-619), maar uit niets blijkt dat ze hem meer dan hinderlijk vonden. Hij had geen kritiek op de Kaba en de idolen die zich daar bevonden.
Dat dit zou komen omdat de Quraisj bang zijn inkomsten uit het heiligdom te moeten missen, is onwaarschijnlijk, omdat Mohammed aan het eind hooguit honderd bekeerlingen had gemaakt, meest uit de arme lagen der bevolking. Als het op een confrontatie lijkt uit te draaien, doen de Quraisj een beroep op hem, door hem eraan te herinneren dat ze behoefte hebben aan land en voedsel en 'een vruchtbaar land zoals Syrië'. Als hij na een bezoek aan Taif terugkeert (620), heet het dat hij niet meer dan enkele arme mensen als medestanders heeft. De omstandigheden doen vermoeden dat de onenigheid voortkwam uit een belangentegenstelling. De Quraisj waren gebonden aan de heilige plaats Mekka en de route van de karavaanweg. Zij hadden relaties met de Sassaniden, Mohammed met Hira dat zich verzette tegen de heerschappij van de Sassaniden. De Quraisj en de Sassaniden waren polytheïsten, Mohammed en zijn trawanten juist niet.
De scheidslijn tussen de Mekkaanse en de Medinese verzen wordt gevormd door de noodzaak voor Mohammed om de heilige oorlog te verleggen van Hira naar het binnenland van Arabië. Medina telde weliswaar meer joden dan Mekka, maar in beide steden waren de polytheïsten in de meerderheid en waren er bovendien christenen. Onder de Quraisj waren christenen en hanifa. De traditionele verklaring voldoet niet omdat de verschillen tussen de twee steden niet zo groot genoeg zijn om de veranderingen te rechtvaardigen.
De overgang wordt in de traditionele versie verklaard door de confrontatie met de joden in Yatrib. Mohammed werd daar binnengehaald als een soort scheidsrechter, maar slaagde erin om de macht over te nemen. Dit is een situatie die zich vaker heeft voorgedaan: de Almoraviden en Almohaden in al-Andalus, de Saksen in Engeland (Vortigern), de Visigoten in Spanje, de Almogavers in Constantinopel, de Turken in het Abbasiden kalifaat, enzovoort.
Maar op basis van de chronologische koran kom je tot een andere conclusie. De omslag in de handelingen en de uitingen van Mohammed slaan niet alleen op joden, maar ook op christenen van alle soorten. De verklaring ligt niet zozeer in de nieuwe situatie, maar vooral in de situatie die Mohammed achter zich had gelaten. En dat was in de eerste plaats een aandeel in de emigratie naar Hira, en niet zozeer Mekka. Laten we de verschillen op een rijtje zetten:
Er is bijna niets bekend over wat Mohammed deed en waar hij dat deed in de Mekkaanse soera's. Na 622 is bijna voortdurend duidelijk waar hij verbleef en met wie hij in contact was.
Voor 622 zou Mohammed geen oorlogshandelingen hebben meegemaakt. Maar in de eerste veldslag, Badr op 17 maart 624 toont hij een ervaring die hij ergens moet hebben opgedaan. Waar kan dat zijn geweest, als hij bijna zijn hele leven in de stadsomgeving van Mekka zou hebben geleefd en altijd als vreedzame handelaar zijn geld zou hebben verdiend?
Voor 622 was Mohammed met nooit meer dan één vrouw tegelijk getrouwd. Daarna bijna voortdurend met meerdere.
Voor 622 roept Mohammed vooral op tot inkeer en godsvrucht, maar na 622 tot actieve strijd tegen de ongelovigen, omdat hij nu beschikt over een klein leger.
Volgens de sira had Mohammed na de dood van Khadija (619) zo weinig aanhangers, dat hij steun zocht in Taif (620) en moest vluchten om zijn leven te redden. Toch heeft hij meteen daarna het commando over een klein leger – waar kwam dat ineens vandaan?
Voor 622 zijn de ongelovigen iedereen die niet het Boek aanhangt, na 622 zijn het joden en trinitariërs. De zoroastristen zijn minder belangrijk geworden. De overgang wordt snel sterker, ingegeven doordat Heraclius na het heroveren van Syrië en Egypte weer gaat ijveren voor de niceense leer, ten koste van nestorianisme en monofysitisme.
Voor 622 komt het woord islam in de koran niet voor, daarna wel.
Voor 622 bekeren alleen vrienden, familie en slaven van Mohammed zich tot het nieuwe geloof. Na 622 komen geleidelijk andere groepen in beeld: joden, reizigers, woestijnarabieren, de zogenaamde Ansar en Badriyun.
Uit de gedetailleerde beschrijving van Bukhari van de ghazwa's van Mohammed (boek 59) blijkt dat dit men dit een belangrijk en respectabel aspect van Mohammed vond. Machtsuitoefening en godsdienst zijn in deze beleving onverbrekelijk met elkaar verbonden.
Mohammed was dus in eerste instantie een opportunistische koopman, die kans zag om goed te verdienen aan een opstand met een godsdienstig element. Hij maakte gebruik van de reeds bestaande emigratie vanuit Arabië naar het noorden, waarbij de emigranten zich geconfronteerd zagen met een groep arabieren met een sterk ontwikkeld christelijk geloof en cultuur. Om te kunnen assimileren, moesten ze daarin mee gaan.
Het voeren van een godsdienstig geïnspireerde oorlog is iets dat ook in Europa is voorgekomen. De Hussietenoorlogen (1419-1436), de Boerenopstand van 1525, de Zweden onder Gustaaf Adolf (ca. 1630), de acties van protestantse kapers zoals Drake en de Burgeroorlog ten tijde van Cromwell hadden allemaal een sterk godsdienstig element. Mohammed zag zich gedwongen om in een nieuwe politieke situatie door te gaan met de rol die hij al jaren speelde. Hij had hierin succes omdat hij politieke en militaire ervaring had opgedaan in Hira, voldoende financiële middelen had en in de vorm van de gezellen een ervaren legertje achter zich had staan. Het feit dat hij alle allianties had verbroken, maakte hem een ideale huurling. Met dit doel werd hij in Yatrib binnengehaald, maar hij slaagde er al snel in om mensen met een tactische mix van geweldsuitoefening en een verbaal godsdienstig rookgordijn voor zich in te nemen. Het hoofddoel van Mohammed in dit stadium was nog steeds het verenigen van de arabische stammen en het stichten van een arabische staat, waarin ook Kanaän en Hira in zouden zijn opgenomen. Belangrijke onderdelen van deze strategie waren de assimilatie van de joden en de verovering van Jeruzalem. Voor hem waren joden en arabieren immers twee takken van dezelfde boom: Abraham. Hoezeer hij zijn optreden modelleerde naar het voorbeeld van de joden blijkt wel uit de parallellie met Mozes:
Joden: God / Izaak > Verbanning > Mozes > Exodus > Tien Geboden, de Wet
Arabieren: God / Ismael> Verstoting > Mohammed> Hejira > Constitutie van Medina, Medinese soera's.
Toen Mohammed de controle over Yatrib had verkregen en allianties kon sluiten met omringende stammen, waren de betrekkingen met Hira niet meer zo belangrijk. Hij kon zich gaan richten op het vergroten van de controle over de handelsroute en Mekka. Islam was niet de inzet, maar de uitkomst van emigratiebeweging, op dezelfde manier dat de joden eerst wegtrokken uit Egypte (Exodus 13-18) en vervolgens de Tien Geboden ontving (Exodus 20:3).
SAMENVATTING
Mohammed was een handelaar die in Mekka tot de onderklasse behoorde. Toen de handel op Syrië verstoord werd door de plunderingen van de Sassaniden, ontdekte hij een andere lucratieve handel: het leveren van huurlingen aan de rebellen van Hira. Om de samenwerking tussen Hira en de huurlingen te vergemakkelijken, motiveerde hij ze met teksten die hij ontleende aan nestorianen en joden. Geleidelijk verbond hij deze met de legende van Zemzem. De preken die 'mekkaans' genoemd worden, heten zo omdat Mohammed deze gebruikte om ook in zijn eigen omgeving huurlingen te werven of om de Quraisj het moeilijker te maken zijn wervingsactiviteiten tegen te werken. De ommekeer in de politieke situatie dwong Mohammed om voor langere tijd terug te keren naar Mekka, deze keer in gezelschap van afgewezen emigranten-huurlingen. Deze laatsten werden niet toegelaten tot de stad omdat ze geen familie waren en veroorzaakten een crisis, die uitmondde in de Hejira.