Als bekwaam organisator wist NSB-leider Anton Mussert een kruiwagen met kikkers om te vormen tot een geduchte organisatie. Maar als een alternatief voor de gangbare partijen verloor de beweging al snel terrein.
Net als de PVV van Geert Wilders koos de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) haar momenten. De Tweede Kamerverkiezingen van 1933 liet Mussert rustig aan zich voorbijgaan. Eén of hooguit een paar zetels was te weinig om een echte vuist te kunnen maken aan het Binnenhof. „Wij hebben meer en veel grooter werk te doen in de eerstvolgende jaren.” Ook bij de gemeenteraadsverkiezingen in juni 1935 schitterde de NSB door afwezigheid. Landelijke politiek moest de hoofdzaak blijven. „Wanneer Den Haag veroverd is, volgt de rest vanzelf”, was de inschatting van Mussert.
Twee maanden eerder had de beweging wel meegedaan met de verkiezingen voor Provinciale Staten. Indirect leverde dat ook leden van de Eerste Kamer op. Met dertigduizend leden in plaats van de vijfduizend van 1933 leek de tijd nu rijp voor die stap. Dat klopte. Met op een haar na acht procent van de stemmen was de NSB in één klap de vijfde partij van Nederland. Een verkiezingsdebuut dat pas in 2002 door de LPF werd overtroffen.
Robin te Slaa en Edwin Klijn richten zich in hun bijna duizend pagina’s dikke geschiedschrijving op de eerste vier jaar van de NSB, wat een vergelijking met de ongeveer even lang bestaande PVV extra makkelijk maakt. Maar, helaas voor cabaretier Herman van Veen: in ’De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging, 1931-1935’ vallen vooral de verschillen met de club van Wilders op.
In beide bewegingen vervult de leider de voortrekkersrol. Maar de PVV is echt een zonnestelsel waar zo’n beetje alles om het centrale hemellichaam Wilders draait. De NSB wilde geen traditionele partij zijn, maar leek in eerste instantie wel een eigen zuil na te streven. Zelfs een eigen omroep stond op het wensenlijstje. Bij die benadering paste ruimte voor meer prominenten dan alleen Mussert.
Op het hoogtepunt van de beweging had een op de acht leden extra strepen. Die zevenduizend functionarissen, allemaal met hun eigen visie op politiek en organisatie, maakten controle van de achterban niet altijd even gemakkelijk. Tegelijkertijd was deze aanpak ook een wezenlijk onderdeel van het succes: bij elke functie hoorde een imponerende titel en dat gaf velen een nieuw gevoel van eigenwaarde.
Het lukte Mussert in die eerste jaren aardig om de boel bij elkaar te houden. Waar de PVV voor alles LPF-achtige toestanden wil voorkomen, deed de NSB haar best de chaos en ruzie van fascistische en nationaal-socialistische concurrentie te ontstijgen. In het eerste jaar van haar bestaan bevond de beweging zich nog met beide benen diep in ’het moeras van het sektarisme’. In de zomer van 1932 was de NSB zelfs op sterven na dood. Even werd een fusie met verwante partijen overwogen. Niets wees er op dat Mussert en de zijnen kort daarna al als onbetwiste winnaar uit de hevige strijd op rechts tevoorschijn zouden komen. Toch gebeurde dat. Vooral 1933, het jaar van Hitlers machtsovername, was zeer succesvol voor de NSB.
Of dat een groei ondanks Mussert was of dankzij Mussert, is een van de vragen waar Te Slaa en Klijn uitvoerig bij stilstaan. Ze neigen naar dankzij Mussert. De NSB-leider was geen geboren spreker; hij had zijn capaciteiten als organisator en bemiddelaar. Het vermogen om als een charismatische profeet van de nieuwe ideologie hele menigten op te zwepen, bezat hij niet. In andere rechts-extreme partijen kreeg de NSB-leider de bijnaam ’Muffert’ en werd laatdunkend gesproken over zijn ’huisvader-fascisme’.
Ook de Centrale Inlichtingendienst had zijn twijfels over het leiderschap van Anton Mussert. Hij was soms te goed van vertrouwen, had de neiging om zich met de verkeerde medewerkers te omringen. In een rapport over de NSB in de eerste vier maanden van 1934 rapporteerde de dienst: „De sterke groei van de beweging heeft, wat niet te verwonderen valt, niet plaats gehad zonder tal van strubbelingen en moeilijkheden van organisatorischen aard en telkens duiken geruchten op, welke er op wijzen, dat er in den boezem van de beweging niet die eensgezindheid en absolute erkenning van het Führer-principe bestaat, als men aan de buitenwereld zou willen opdringen.”
Maar waar sommigen Mussert saai noemden, zagen velen in die wat dorre degelijkheid juist een teken van betrouwbaarheid. In vergelijking met de andere fascistische en nationaal-socialistische partijen in Nederland, waar chaos troef was, leek de NSB een gematigde beweging. Dankzij de ’keurige hoofdingenieur’ Mussert heersten orde en discipline. Anders dan Adolf Hitler was hij ook geen principiële en hartgrondige antisemiet. Zijn houding ten opzichte van Joden kenmerkte zich door onverschilligheid en pragmatisme. Zijn toonhoogte hing af van de gelegenheid. Andere extreemrechtse partijen smaalden dat de letters NSB stonden voor ’Nazi Schein Bewegung’ of schilderden de beweging zelfs af als een Joodse mantelorganisatie.
Mussert probeerde lang het onmogelijke. Naar buiten toe had de NSB belang bij een niet al te radicaal imago. Dat zou maar kiezers afschrikken. Van binnenuit was er de nodige druk om feller uit te pakken. Leden drongen aan op een schrillere, volkische toon en op een anti-semitischer coming-out. Het lukte Mussert enige jaren om een evenwicht te vinden. Maar op het einde van de door Te Slaa en Klijn beschreven periode sloeg de balans definitief door naar meer uitgesproken stijl en opinies. Het was ook het gevolg van de steeds verder geïsoleerde positie van de NSB door een uniformverbod, een verbod voor ambtenaren om lid te worden en weerstand vanuit de traditionele zuilen, onder andere in de vorm van een bisschoppelijk mandement.
Mussert veranderde mee en sprak over zijn achterban als een politiek leger. „Gij zijt de soldaten van dat leger.” Wie bij de minste weerstand in elkaar zakte ’als een ijspudding in de zon’ vormde slechts ballast. Wie zich stoorde aan de forse taal in de NSB-krant Volk en Vaderland kon beter ophoepelen. „Zij hebben van den ernst van den strijd geen begrip. Al die halve zachte eitjes zijn mij een gruwel.”
In de beginjaren hield de NSB nadrukkelijk enige afstand tot Mussolini en Hitler. De beweging streefde een Nederlandse ideologie na. Ondertussen leek de sympathie stiekem nog het meest uit te gaan naar het Italiaanse fascisme. Vanaf het midden van de jaren dertig nam de beweging steeds meer de ideologie, de taal, de stijl en de denktrant van de nazi’s over. De kiezer moest weinig van die ’Germaansche na-aperij’ hebben. Door de radicalisering nam de steun af. De verkiezingsuitslag van april 1935 werd niet meer overtroffen of zelfs maar benaderd.
Het had een onsje, of liever nog een paar onsjes minder, gemogen met dit boek. Ook omdat bij voortzetting van dit project nog twee of drie delen zullen moeten volgen. Een onderwerp dat de aandacht van een breed publiek verdient, is dan uit en te na beschreven, maar weinigen zullen de duik in zoveel papier aandurven.
Wat voor Te Slaa en Klijn pleit, is hun prettige verteltrant. Ze beschikken bovendien over zoveel overzicht dat ze de lezers wegwijs kunnen maken in de versplinterde wereld van het Nederlandse fascisme en de diverse stromingen binnen de NSB. Nadeel van hun geschiedschrijving is de vrij consequent volgehouden topdownbenadering. Gebeurtenissen worden vooral vanuit het perspectief van de leiding van de beweging bezien. Terwijl de auteurs, die veel bronnenmateriaal hebben gezien en niet op een pagina meer of minder kijken, toch een aardig inkijkje hebben moeten gekregen in de geest van de gewone leden en stemmers.
http://www.trouw.nl/cultuur/boeken/arti ... sert_.html" onclick="window.open(this.href);return false;