Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Deze afdeling dient niet voor discussies. Het is een databasis van documenten, websites, boeken en andere bronnen teneinde sceptici te voorzien in materiaal om hun artikels op te stellen, zodat ze islam kunnen weerleggen. Plaats uw links in de juiste topic. Indien u een nieuwe topic wil inleiden, gelieve mij dat dan eerst te laten weten, we willen gelijklopende topics vermijden. Geen copy paste. Geef volledige referenties en ga na of uw bron betrouwbaar is. Indien u één van de aangehaalde bronnen wil weerleggen, vragen wij u dat te doen in de andere afdelingen van dit forum.
Plaats reactie
Mahalingam
Berichten: 52156
Lid geworden op: za feb 24, 2007 8:39 pm

Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door Mahalingam »

Uitgebreid wordt hier de brochure behandeld door o.a. Anton Constandse
http://archief.devrijegedachte.nl/const ... _broch.htm
De tekst van de brochure zelf is er ook te vinden maar het lijkt erop dat dit de enige plek is met de volledige tekst. Zodoende lijkt het mij goed om de tekst ook hier neer te zetten; niets is vluchtiger dan het Internet.

Flaptekst bij `Gastarbeid en Kapitaal'

Het rapport ``Gastarbeid'' en kapitaal'' is gemaakt naar aanleiding van de overweldigende hoeveelheid vragen om een standpunt betreffende de gastarbeiders.
Alle andere partijen in Nederland doen - wat hun standpunt over gastarbeid aangaat - zeer wazig en algemeen. Niet één partij komt met een voorstel om het probleem, voor zover dat mogelijk is, op te lossen. Bovendien legt niet één partij het verband tussen kapitaal en gastarbeid.
Bij ons onderzoek zijn wij al vrij snel tot de konklusie gekomen dat de problemen vooral groot worden bij die mensen die van het platteland komen, de islamitiese godsdienst belijden en zich waarschijnlijk daardoor moeilijk kunnen aanpassen aan de werk- en leefgewoonten van ons land. Wij vinden die mensen hoofdzakelijk bij de uit Turkije en Marokko afkomstige gastarbeiders en hun gezinnen. De achterstand in ontwikkeling ten opzichte van ons land en de konsekwente opvattingen die zij over hun (islamitiese) geloof hebben, maken dat zij hoegenaamd kansloos in onze maatschappij staan. Een groot gedeelte van ons rapport - dat wij in brochurevorm uitgeven - gaat over de situatie waarin zij op dit moment verkeren. Aan de ene kant begrijpen zij de zeden en gewoonten van de Nederlanders niet, en aan de andere kant hebben zij te maken met Nederlanders die hen totaal tegenstrijdig beoordelen. Er zijn Nederlanders die hun kultuur achterlijk en soms wreed vinden, hen de schuld geven van de werkloosheid. Maar er zijn ook Nederlanders die hun doen en laten een verrijking van onze kultuur vinden. Zoveel op het ene als op het andere aspekt komen wij uitgebreid in ons rapport terug.
Uit ons onderzoek hebben wij kunnen vaststellen dat voor alle kategoriën buitenlanders, wanneer zij in Nederland een toekomst willen opbouwen, het belangrijkste is, of zij zich kunnen aanpassen aan de Nederlandse zeden en gewoonten. Als hen dat lukt, kunnen zij in de toekomst een waardevolle bijdrage leveren in de strijd die de arbeiders zuilen moeten voeren tegen het kapitalistiese systeem.
Laatst gewijzigd door Mahalingam op di aug 10, 2010 11:13 am, 1 keer totaal gewijzigd.
Wie in de Islam zijn hersens gebruikt, zal zijn hoofd moeten missen.
Mahalingam
Berichten: 52156
Lid geworden op: za feb 24, 2007 8:39 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door Mahalingam »

Voorwoord

Het rapport ``Gastarbeid en kapitaal'' is gemaakt naar aanleiding van de overweldigende hoeveelheid vragen om een standpunt betreffende de gastarbeiders. Vooral tijdens de laatste drie verkiezingen bleek dat het verschijnsel ``gastarbeid'' veel vragen oproept bij mensen. Het landelijk bestuur van de Socialistiese Partij kreeg van de leden opdracht om na onderzoek een standpunt te formuleren.
Alle andere partijen in Nederland doen - wat hun standpunten over ``gastarbeid'' aangaat - zeer wazig en algemeen. Niet één partij komt met een voorstel om het probleem, voor zover dat mogelijk is, op te lossen. Bovendien legt niet één partij het verband tussen kapitaal en gastarbeid.
Bij ons onderzoek zijn wij al vrij snel tot de konklusie gekomen dat de problemen vooral groot worden bij die mensen die van het platteland komen, de islamitiese godsdienst belijden en zich waarschijnlijk daardoor moeilijk kunnen aanpassen aan de werk- en leefgewoonten van ons land. Wij vinden die mensen hoofdzakelijk bij de uit Turkije en Marokko afkomstige gastarbeiders en hun gezinnen. De achterstand in ontwikkeling ten opzichte van ons land en de konsekwente opvattingen die zij over hun (islamitiese) geloof hebben, maken dat zij hoegenaamd kansloos in onze maatschappij staan.
Een groot gedeelte van ons rapport - dat wij in brochurevorm uitgeven - gaat over de situatie waarin zij op dit moment verkeren. Aan de ene kant begrijpen zij de zeden en gewoonten van de Nederlanders niet, en aan de andere kant hebben zij te maken met Nederlanders die hen totaal tegenstrijdig beoordelen. Er zijn Nederlanders die hun kultuur achterlijk en soms wreed vinden, hen de schuld geven van de werkloosheid. Maar er zijn ook Nederlanders die hun doen en laten een verrijking van onze kultuur vinden.
Zowel op het ene als op het andere aspekt komen wij uitgebreid in ons rapport terug.
De mogelijkheid om hun problemen, door terugkeer naar hun land, op te lossen zijn niet groot. Al was het alleen maar door het feit dat zij door hun eigen regeringen worden aangemoedigd om koste-wat-het-kost hier in Nederland te blijven. Omdat die regeringen daar het grootste belang bij hebben. Want veel van het door hen in Nederland verdiende geld, gaat naar Turkije en Marokko en levert zodoende een grote bijdrage aan de ekonomie van de betreffende landen.
Een ander aspekt is dat ze in Nederland in een vlees-noch-vis-situatie verkeren. Zij hebben geen kontrakt, dat hen zou verplichten na enige tijd terug te keren, maar hebben aan de andere kant juist ook door het ontbreken van zo'n kontrakt geen status waaruit zou voortvloeien dat ze onder alle omstandigheden hier zouden kunnen blijven. De bovengenoemde situaties zijn er dan ook verantwoordelijk voor dat zij bijna allemaal zeggen terug te zullen keren naar hun vaderland maar toch - ondanks hun moeilijkheden in Nederland - blijven.
Voor de andere in Nederland verblijvende buitenlanders gelden andere omstandigheden. Zo hebben bijvoorbeeld buitenlandse arbeiders die uit EG-landen afkomstig zijn, een status waaruit o.a. voortvloeit het recht om in een ander EG-land te werken en te wonen. En mensen die als politiek vluchteling in ons land verblijven hebben de status van vluchteling. Surinamers die ten onrechte dikwijls als gastarbeiders worden beschouwd hebben of de Nederlandse nationaliteit of zij behoren tot een van de hierboven genoemde kategorieën. Wel hebben wij uit ons onderzoek kunnen vaststellen, dat voor alle kategorieën buitenlanders, wanneer zij in Nederland een toekomst willen opbouwen, het belangrijkste is, of zij zich kunnen aanpassen aan de Nederlandse zeden en gewoonten. Als hen dat lukt kunnen zij in de toekomst een waardevolle bijdrage leveren in de strijd die de arbeiders zullen moeten voeren tegen het kapitalistiese systeem.
Wie in de Islam zijn hersens gebruikt, zal zijn hoofd moeten missen.
Mahalingam
Berichten: 52156
Lid geworden op: za feb 24, 2007 8:39 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door Mahalingam »

Korte geschiedenis van de gastarbeid

In de 17e eeuw (de ``Gouden Eeuw''), toen de rijke Nederlanders hun rijkdommen vermenigvuldigden met handel en daaraan gekoppeld de scheepvaart, waren de niets-bezittende stadsbewoners zo verpauperd dat zij, op enkele uitzonderingen na, niet te gebruiken waren als scheepsbemanning. Men bemande de schepen toen voornamelijk met Duitse plattelanders. De buitenlandse namen van de scheepsbemanningen uit die tijd spreken wat dat betreft voor zich.
In de 19e eeuw, toen de industrie - in navolging van Engeland - opkwam in Europa, heeft Nederland, dat voornamelijk agraries was, z'n industrie opgebouwd met hoofdzakelijk de kennis van buitenlandse arbeiders. En ook voor de produktie werden buitenlanders aangetrokken.
Slechts voor het ongeschoolde en smerige werk gebruikte men op dat moment Nederlanders die veelal van het platteland kwamen, daar men de bevolking van de steden niet zo goed kon gebruiken, vanwege hun - ook toen nog - te slechte lichamelijke konditie. Met het voortschrijden van de industriële revolutie had men steeds meer arbeiders nodig die dat smerige ongeschoolde werk konden verrichten. Massaal werden arbeiders gebruikt als verlengstuk van de machines. Jarenlang, soms een heel leven, maakten deze arbeiders een en dezelfde beweging. Skeletten van arbeiders uit die tijd laten door vergroeiingen duidelijk zien welk lichaamsdeel men soms al van kinds af aan konstant overbelastte.
In Delft stichtte men in 1843 een poly-techniese school die in 1905 was uitgegroeid tot de Techniese Hogeschool. Daar leidde men, ook dikwijls weer met behulp van buitenlandse leerkrachten, Nederlanders op voor die techniese funkties, die voor de industrie noodzakelijk waren. Vanaf 1861 ontstonden er ambachtscholen (de eerste in Amsterdam) waar men jonge arbeiders opleidde tot geschoolde arbeidskrachten. De buitenlanders, die hun kennis en vakbekwaamheid hadden uitgedragen, keerden terug naar hun geboorteland. Maar ook bleven er velen hier in Nederland en werden Nederlander, getuige de vele buitenlandse namen, die in bepaalde streken in Nederland voorkomen. De Friese - en in mindere mate de Drentse - veengebieden zijn in eerste instantie ontgonnen door Duitse landarbeiders. Ook alweer omdat de autochtone (oorspronkelijke) bevolking niet vakbekwaam en in te slechte en zwakke lichamelijke konditie was. En door de jaren heen hebben ook in de Limburgse mijnen duizenden buitenlanders werk gevonden en vervolgens een woonplaats. Met name Duitsers en Midden-Europeanen zijn in grote getale naar Zuid-Limburg gekomen, omdat dáár werk voorhanden was, dat zij thuis niet vonden.
Zelfs tussen de twee wereldoorlogen met daarin de krisisperiode, kwamen er door de situatie in Duitsland vele buitenlandse arbeiders, hoofdzakelijk in gezinsverband, als mijnwerker in Limburg werken en wonen. Zij pasten zich snel aan aan de Limburgers, ook al omdat de taal, de religie -kortom hun hele kultuur - niet al te zeer verschilde van die van de Limburgers. Zonder dat het tot al te grote spanningen leidde, gingen die buitenlanders langzaam maar zeker op in de plaatselijke bevolking. Na de tweede wereldoorlog begonnen de mijneigenaren weer mijnwerkers in het buitenland te ronselen, de Italianen. Ditmaal waren het geen gezinnen, maar vrijgezellen. De problemen die dit aanvankelijk opleverde, waren echter na enige tijd hoegenaamd opgelost en velen van hen hebben zich blijvend gevestigd.
In 1962/1963 - men had in Nederland net een kleine ekonomiese krisis (bestedingsbeperking) achter de rug - begonnen de ondernemers, bij het krapper worden van de arbeidsmarkt, weer buitenlandse arbeiders aan te trekken. Ditmaal waren het de scheepsbouw, de hoogovens en de Twentse textielindustrie. Aanvankelijk waren het Spaanse en Italiaanse geschoolde arbeiders. Ook Duitsland en België ronselden geschoolde arbeiders. Deze geschoolde buitenlandse arbeiders waren dan ook al spoedig niet meer voorhanden. Vooral op de scheepswerven ging men, bij gebrek aan vakbekwame arbeiders, ongeschoolde Nederlandse arbeiders opleiden.


Een andere vorm van gastarbeid

Voor het ongeschoolde werk werden toen de weinig geschoolde of ongeschoolde mensen uit Marokko en Turkije aangetrokken. Zodat er in 1968 al 12.600 Marokkanen en 12.300 Turken in Nederland werkten. Zeker de Twentse textielindustrie had de verwachting dat ze die ongeschoolde werkkrachten een jaar of vijf zou kunnen gebruiken. De geschiedenis heeft geleerd dat die verwachtingen bewaarheid zijn geworden. Want gedurende de laatste 15 jaar is zo goed als de hele textielindustrie naar lage-lonenlanden overgebracht. De selektie die men toepaste bij het werven van geschoolde arbeiders was natuurlijk niet meer toepasbaar op ongeschoolde arbeiders. De industrie vroeg en kreeg grote aantallen mensen, die men aanvankelijk vuil werk tegen lage lonen liet verrichten. Hetgeen tot gevolg had dat vuil werk vuil werk bleef, omdat zij toch wel bereid waren dat werk te verrichten. Een en ander had tot gevolg dat hun Nederlandse kollega's het veel moeilijker kregen bij het stellen van looneisen. Een bijkomend aspekt was het feit dat vooral de Turkse en Marokkaanse arbeiders grote taalmoeilijkheden hadden en in heel veel gevallen analfabeet waren. Door het aantrekken van enorme aantallen Turkse en Marokkaanse ongeschoolde arbeiders was het voor het bedrijfsleven nog niet zo noodzakelijk te moderniseren. Investeren in moderne arbeidsbesparende machines gaf minder zekerheid dan het aantrekken van arbeiders die men tenslotte te allen tijde kon ontslaan. Hetgeen natuurlijk met machines niet het geval is.
Intussen zorgde de hoog-konjunktuur ervoor dat het bedrijfsleven enorme winsten maakte, die dikwijls wel in het buitenland werden geïnvesteerd. Pas toen de hoog-konjunktuur zijn top had bereikt en weer begon af te nemen begonnen de ondernemers arbeidsbesparende machines aan te schaffen en te automatiseren. Hun beleid werd toen ``vervanging van arbeiders door machines''.
Het is bijzonder interessant het doen en laten van het bedrijfsleven - of moeten we het ``ondernemerdom'' of ``kapitalisme'' noemen - te bekijken.
Wie in de Islam zijn hersens gebruikt, zal zijn hoofd moeten missen.
Mahalingam
Berichten: 52156
Lid geworden op: za feb 24, 2007 8:39 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door Mahalingam »

De progressieve rol van de gastarbeiders in de 19e eeuw

* Verpauperde Nederlanders
* Het kapitaal in opkomst
* Gastarbeiders als leermeester in de strijd
* Enkele arbeidskonflikten
* Enkele incidenten
* Buitenlandse arbeiders aan de wieg van de socialistiese arbeidersbeweging
* Duitse dienstmeisjes

Bijna gedurende de hele 19e eeuw werkt men in Nederland aan het aanleggen van waterwegen, het droogmaken van plassen en het aanleggen van ``aardbanen'' ten behoeve van straatwegen. De slecht ontwikkelde gebieden in Nederland werden zodoende toegankelijk gemaakt voor de industrie, maar in eerste instantie voor de veenderijen, die direkt na de Franse periode (1795-1813) ontstonden. In die zin, dat men overal in Nederland turf als brandstof ging gebruiken. Het is opvallend maar toch voor de hand liggend, dat bij die werkzaamheden veelvuldig gebruik werd gemaakt van buitenlandse, hoofdzakelijk Duitse, arbeiders.


Verpauperde Nederlanders

Uit de voorgaande gegevens heeft men al kunnen ontdekken, dat het met de Nederlandse mensen, die in feite deze arbeid zouden moeten verrichten, zeer droevig was gesteld. Lichamelijk en geestelijk waren zij zo in verval, dat het onmogelijk was het lichamelijk zware werk tot een bevredigend eind te brengen. De pas op gang gekomen mechanisatie vereiste enige techniese kennis, die bij de bezitsloze arme paupers hoegenaamd afwezig was. Voor de Nederlandse ondernemers, die zich in een onderlinge konkurrentiestrijd gretig op het werk dat in ruime mate voorhanden was stortten, was het logies dat zij de blik lieten vallen op de buitenlandse werkkrachten.
In het buitenland (voornamelijk Duitsland) was de techniek en de lichamelijke gezondheid meer ontwikkeld dan in Nederland. De vroegkapitalisten in Duitsland hadden geen andere middelen gehad om winst te maken dan de arbeid van de autochtone bevolking. Later werd dit aangevuld met de ontwikkeling van de techniek. Zij hadden hun arbeiders in ieder geval een minimum aan onderwijs moeten geven om zo efficiënt mogelijk gebruik te maken van de toendertijd moderne machines.


Het kapitaal in opkomst

Door de ligging van Nederland, waardoor handel en scheepvaart zich al vroeg konden ontwikkelen, en door de enorme rijkdommen die men uit de koloniën roofde, hadden de ondernemers enorme rijkdommen vergaard, vooral in de 17e en 18e eeuw. Aan het begin van de 19e eeuw ontving men aan interest (rente) uit het buitenland zo'n 60 miljoen gulden per jaar. In 1780 was er in het buitenland voor 1500 miljoen gulden geïnvesteerd. En dat voor een land met ongeveer 2 miljoen inwoners.
Het was voor de renteniers winstgevender om hun geld in het buitenland te investeren dan de Nederlandse infrastruktuur en industrie te ontwikkelen. Pas toen in de Franse tijd (1795-1813) verschillende landen met schuld aan Nederland overgingen tot het stopzetten van rentebetalingen en er tot aflossing werd overgegaan, begon men te denken aan de ontwikkeling van hun eigen geboortegrond, Nederland dus!
Het ligt voor de hand dat de arbeidskrachten die men nodig had, niet meer te vinden waren in de inmiddels totaal verpauperde Nederlandse bevolking. Hoe verpauperd ze was valt onder andere op te maken uit de beoordeling van een Engels regeringsrapport uit de 19e eeuw, waarin Nederlanders genoemd worden: ``Groote geneverdrinkers, slecht gevoed, zwak van gestel, totaal onkundig en verwonderlijk onhandig in het behandelen van alle gereedschap, waarmee zij van der jeugd af aan niet gewend waren''.
Zoals reeds hiervoor vermeld gebruikte het kapitaal voor de ontwikkeling van de infrastruktuur en industrie vele buitenlandse arbeiders, zoals Duitsers, Engelsen en na 1830 (de afscheiding van België) ook Belgen of in België woonachtige buitenlanders.


Gastarbeiders als leermeester in de strijd

De vroege textielindustrie, in vele gevallen nog huisindustrie, was vóór 1830 voor een zeer groot gedeelte gevestigd in Zuid-Nederland, dus wat nu België heet. Omdat bijna alle handelskontakten over Noord-Nederland (Holland) liepen was het gevolg van de afscheiding van België dat zij wel een industrie bezaten maar hoegenaamd geen afzetmogelijkheden. De ondernemers - die ook toen al geen vaderland kenden - kwamen bijna onmiddellijk naar Nederland en brachten arbeiders en de kennis van die arbeiders mee naar Nederland.
De rol van deze buitenlandse arbeiders voor de industrie is in veel opzichten zeer positief geweest. Maar ook in sociaal-kultureel opzicht hebben zij hun steentje bijgedragen. Uit alle geschriften en rapporten blijkt dat zij dikwijls een voorbeeld zijn geweest voor de afgestompte en verpauperde Nederlanders. Bij de strijd die de arbeidersklasse moest voeren voor een menswaardiger bestaan hebben zij in meer dan één opzicht een belangrijke rol gespeeld. Uit gegevens, die ontleend zijn aan de archieven van de staatssekretarie (na 1841 kabinet des konings geheten), kunnen wij uit onverdachte en onverwachte bron gegevens halen die die vooruitstrevende rol bevestigen. Het leger moest aan de staatssekretarie (later K.D.S.) rapporteren over arbeidskonflikten, waarbij het in aktie gekomen was.


Enkele arbeidskonflikten

Reeds in 1819 maakten 14- à 1500 mannen, voornamelijk vreemdelingen ``moeilijkheden'' in de omgeving van Finsterwolde, aldus het rapport. Hetgeen betekent, dat er gestaakt werd door de arbeiders die aan de bedijking van de Finsterwoldepolder werkten. Men stuurde er onmiddellijk militairen op af (``2 officieren en 48 minderen'') en volgens het rapport was het resultaat dat ``de werkwilligen niet meer gestoord werden, de kwaadwilligen tot hun plichten terugkeerden en de aanstekers gearresteerd werden''.
Alvorens meer van zulke incidenten te noemen, is het belangrijk te weten dat, volgens artikel 414, 415, 416 van de code penal (strafrecht) het ``Arbeiders verboden was er in vereeniging naar te streven de arbeid te doen staken, te beletten of duurder te maken''. Poging of begin van uitvoering werd met maximaal 3 maanden gestraft. Wat ``de aanleggers'' betreft, met hoogstens 5 jaar. Eveneens hadden in die periode (1813-1872) rechtskracht de bepalingen uit de code rural, die koalities van landbouwers en veldarbeiders verbood. Om in hedendaags en niet juridies Nederlands te spreken: Als men met elkaar besprak of er eventueel een aktie moest worden gevoerd voor loonsverhoging was men al strafbaar. Als men pogingen ondernam om te gaan staken kreeg men 5 jaar.


Enkele incidenten

• In juni 1827 zijn er weer arbeidskonflikten aan de Zeedijk in Worcum te Friesland en in Meppel aan de aardbaan van Meppel naar Steenwijk. In beide gevallen zijn er weer vele vreemdelingen bij betrokken en wordt de ``orde en rust'' weer hersteld door legereenheden.
• Ontevredenheid over lonen veroorzaakte in 1828 bij de werkzaamheden aan de Zuidplas in Schieland, ongeregeldheden waaraan weer militairen te pas kwamen. Daar werkten ook weer 500 à 600 vreemdelingen.
• In 1831 kwamen te Echten 900 buitenlandse werkkrachten aan, om in de veenderijen te werken. Zij konden het met de ``veenbazen'' niet eens worden over het dagloon, gingen niet aan het werk en liepen dagelijks in ``troepen'' van 2-, 3- à 400 man door het land. De gouverneur van Friesland verzocht om militaire hulp en op 3 mei 1831 ging een detachement van 3 officieren en minderen van het derde bataljon van de 1e afdeling Friese mobiele schutterij naar de Lemmer. Bovendien kwamen er nog 1 officier en 25 ``curassiers'' van de afdeling Curassiers nr. 1 uit Arnhem naar Lemmer gemarcheerd. Op 9 mei 1831 ``waren vele vreemdelingen uit Lemmer vertrokken en de achtergeblevenen aan het werk gegaan,'' aldus het rapport, dat bovendien vermeldt dat er jaarlijks vele buitenlanders in de veenderijen kwamen werken.
• In 1836 zijn er weer ``moeilijkheden'' onder de vreemde veenarbeiders die looneisen stellen. Hoewel de gouverneur van Overijssel verzoekt om troepen te sturen, wordt dat verzoek niet ingewilligd. Waarom vermeldt het rapport niet.
• In 1840 waren er weer ``moeilijkheden'' in de Zuidplaspolder in de omgeving van Rotterdam. Er werden weer militairen gestuurd. Drie dagen werd er gestaakt en twee ``belhamels'' gearresteerd. Omdat vele vreemde werklieden te Zevenhuizen aan het werk waren, bleef een gedeelte van de militairen achter.
• Omstreeks 6 maart 1844 begon het werk der nieuwe bedijking van de waard- en groetpolder tussen Kolhorn en Aartswoud, ten zuidwesten van Wieringen. Op 7 maart ontstonden er ongeregeldheden naar aanleiding van een konflikt met de bazen over de daglonen. Er werkten ongeveer 14- à 1500 mannen uit België, Duitsland en Nederland. Ook nu werden militairen te hulp geroepen. Het konflikt werd echter geregeld nadat de direktie van het werk de onderaannemer in het ongelijk had gesteld.
• Ter Wispel 1856. Omdat de veenbazen de lonen verlaagd hadden was er in 1856 onrust bij de werklieden in de veenderijen onder Ter Wispel. Er is sprake van samenscholingen van 100 à 140 mannen, waarvan de helft uit vreemdelingen bestond. Toen op 2 mei 1856 een detachement dragonders verscheen, hielden de relletjes op. De dragonders bleven er nog geruime tijd.
Het valt dus op dat bij arbeidskonflikten vele malen buitenlanders betrokken waren. Uit andere gegevens van de ``Central-Ausschuss für die innere Mission'' (CA), die men gevonden heeft in het archief van de Evangeliese kerk in Duitsland, stammende uit de hiervoor behandelde periode, wordt ook bevestigd dat de ``Hollandgänger'' die gastarbeid in Holland verrichten, dikwijls in progressieve zin betrokken zijn bij arbeidskonflikten, welke meestal betrekking hebben op verbeteringen van de lonen. Zij eisen dat er arbeidskontrakten worden afgesloten, waarin niet alleen de hoogte van het loon, maar ook de huisvesting, ziekengeld en mediese verzorging worden opgenomen. Vermeldenswaard is bovendien, dat er door de Nederlanders met hun buitenlandse kollega's afspraken werden gemaakt, wat betreft het organiseren van akties.
De organisatie van die akties was zonder twijfel in handen van de buitenlanders. Wij kunnen dat ontlenen aan de uitspraak van het rapport van dominee Meyeringh die regelmatig de ``Hollandgänger'' bezocht. In dat rapport zegt hij onder andere:
``De `binnenlanders' (Nederlanders) zeiden tegen mij dat ze volledig afhankelijk zijn van hun bazen. `Als jullie `bovenlanders' (Duitsers) niet hier naar toekwamen om tegen de loonwillekeur van onze veenbezitters aktie te voeren, dan zouden wij er nog slechter aan toe zijn en zouden wij ons met de armzaligste lonen tevreden moeten stellen'.''
En verder zegt Meyeringh dat er reeds in de jaren '30 veel stakingen zijn geweest en dat ``Hollandgänger'' werden opgestookt (echte dominees-taal) door de Hollandse arbeiders, die daardoor een hoger loon voor zichzelf hoopten te bereiken.
Ongetwijfeld zijn er nog veel meer arbeidskonflikten geweest die door de politie, of op andere wijze, afgehandeld werden. Zoals wij reeds eerder hebben vermeld kwamen bij ons onderzoek alleen de konflikten aan het licht, waarbij de hulp van militairen werd ingeroepen. De Duitse bronnen bevestigen dit slechts.


Buitenlandse arbeiders aan de wieg van de socialistiese arbeidersbeweging

Maar ook van andere bronnen, te weten de studie van Hans Stein - een in 1937 aan Hitler ontkomen Duitse immigrant - blijkt de progressieve rol van buitenlandse immigranten. Hij weet te melden dat in het najaar van 1846, Johan Balthasar Dohl vanuit Londen naar Amsterdam komt en de aanzet geeft tot het oprichten van de ``Vereeniging tot zedelijke beschaving der arbeidende klasse''. Deze ``vereeniging'' bleek in kontakt te staan met Marx en Engels.
De ``vereeniging'', die vanaf 1847 onder leiding staat van de houtkoper Christian Gödecke, is gekant tegen drankmisbruik, sticht een avondschool voor arbeiderskinderen en geeft een van de eerste opstandige brochures over arbeidersellende uit. De ``vereeniging'' ontwikkelde zich tot een openlijke propaganda-organisatie die in 1848 de eerste 100 exemplaren van het ``Kommunisties Manifest'' in Amsterdam verspreidt. Maar ook organiseert zij op 24 maart 1848 een massa-betoging tegen de werkloosheid, en kollekteerde zij na afloop onder de arbeiders om de proceskosten van gearresteerde kameraden te betalen.
Deze eerste massa-betoging van kleermakers, schoenmakers, meubelmakers en kantoorbediendes tegen armoe en ellende, mondde uit in de arrestatie van C. Gödecke, Karl Hanke, Gottlieb Martin, tegen wie aanvankelijk de doodstraf werd geëist, maar die later werden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
Wij kunnen het politieke karakter en de werkelijke funktie van deze kulturele vereniging niet los zien van het latere ontstaan van de socialistiese arbeidersbeweging.


Duitse dienstmeisjes

Aan het eind van de 19e eeuw schijnt Nederland, technies gezien, min of meer op eigen poten te staan. De arbeidersbeweging wordt dan ook door hoofdzakelijk Nederlanders geleid en als beweging hebben zij kontakt met zusterorganisaties in het buitenland.
Zoals reeds is vermeld, komen er nog wel wat buitenlandse mijnwerkers in Limburg werken, maar het bedrijfsleven kan over 't algemeen volstaan met de zich snel ontwikkelende binnenlandse arbeiders. Toch komt er na de Eerste Wereldoorlog een golf van Duitse jonge vrouwen in Nederland werken als dienstmeisje. Het zijn de naoorlogse krisisjaren in Duitsland en er is een geldontwaarding die zijns gelijke niet kent. Rijken zijn soms in korte tijd straatarm en bijna niemand in Duitsland kan het zich nog permitteren er een dienstmeisje op na te houden. Waarschijnlijk moet men in dat licht de komst van die jonge vrouwen naar Nederland zien. Ze worden veelal ingewisseld voor de Nederlandse dienstmeisjes omdat ze ``voor dag en nacht'' worden aangenomen en bovendien met minder loon genoegen nemen. Ze worden gebruikt als goedkope werkkrachten. Hun techniese kwaliteiten waren dus niet beter maar ze waren wel goedkoper. Dit dus in tegenstelling tot de 19e-eeuwse gastarbeiders, die hier kwamen werken. Dit probleem voor het Nederlandse huishoudelijk personeel is toch binnen betrekkelijk korte tijd opgelost, omdat erg veel van die Duitse vrouwen trouwen met Nederlanders; ook al vanwege het feit dat de huwbare Duitse mannen in de Eerste Wereldoorlog sterk waren uitgedund. Maar na 1933 gingen er, na een oproep van Hitler om in de Duitse munitiefabrieken te gaan werken, nogal wat terug. Achteraf is gebleken dat er onder de dienstmeisjes die nà 1933 hier komen, meisjes zaten die speciaal door de Duitse geheime politie waren opgeleid als spion. De bedoeling was dat zij vooral in die kringen kwamen te werken waar ``interessante'' informatie te halen was.
Wie in de Islam zijn hersens gebruikt, zal zijn hoofd moeten missen.
Mahalingam
Berichten: 52156
Lid geworden op: za feb 24, 2007 8:39 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door Mahalingam »

Gastarbeid in Nederland na de Tweede Wereldoorlog

* Ongeschoolde arbeid
* Waarom en door wie werden zij naar Nederland gehaald?
* Kapitalistiese onderneming
* Problemen
* Toekomstverwachtingen
* Gezinshereniging
* Geloof en kultuur
* Trouwen en inwonen
* Konklusies
* Kiezen

Ongeschoolde arbeid

Als we terugblikken op het verschijnsel gastarbeid in Nederland tot aan de Tweede Wereldoorlog, ontdekken we dat het kapitaal buitenlanders naar Nederland haalt op het moment dat het goed kan gebruiken. Het interesseert hen ook niet van welke nationaliteit ze zijn. Zo waren er in 1889 28.800 Duitsers, 13.700 Belgen, 1400 Fransen en 1300 Britten in Nederland. Na de Tweede Wereldoorlog komen we in 1947 weer de eerste Duitsers tegen (27.900) en 25.300 Belgen. In 1960 zijn die getallen iets opgelopen, maar in 1968 blijken we plotseling 202.200 buitenlanders in ons land te hebben. Het zijn naast de welhaast traditionele Duitsers en Belgen nu ook Spanjaarden (18.400) en Italianen (14.200). En voor het eerst zien we Marokkanen (12.600) en Turken (12.300) verschijnen. In 1979 waren die cijfers respektievelijk 114.000 Turken en 69.000 Marokkanen. Vooral de Marokkanen en Turken zijn de arbeiders die door de ondernemers zijn en worden gebruikt voor ongeschoolde arbeid. De situatie van die groep willen wij in de rest van deze brochure nader belichten.

Volgens het boekje ``Ver van huis en toch thuis_''`dat over gastarbeid in Nederland gaat (uitgegeven door het ministerie van CRM in samenwerking met de Rijksvoorlichtingsdienst) is gastarbeid goedkoper dan machines. Letterlijk schrijven zij:
``Gastarbeiders zijn goedkoper dan machines, dat klinkt gevoelloos, maar het is waar. Gastarbeiders brengen al jaren produkten binnen ons bereik, die, door Nederlandse handen gemaakt, voor ons onbetaalbaar zouden worden. `Het zijn goedkope hardwerkende arbeidskrachten, eigenlijk onmisbaar en broodnodig voor onze ekonomie. Zonder hen zouden de prijzen van onze produkten onmiddellijk stijgen,' zegt de direkteur van een broodfabriek.''
Een zekere Turkse professor Yalcintas zegt in dat boekje:
``Deze mensen verrichten werk, waarvoor de mensen uit het land zelf hun neus ophalen. Ongeschoold werk voor lage beloningen. Dat is de echte reden waarom West-Europa ondanks de ekonomiese malaise ook ná 1973 is doorgegaan met het scheppen van werk voor gastarbeiders. Meer dan driekwart van de gastarbeiders in West-Europa doet werk waarvoor geen vakkennis wordt vereist. Met dat werk leveren ze wél een enorme bijdrage aan de ekonomie van West-Europa.''
Verderop in het boekje wordt het verhaal van Nazim Ozturk verteld, van wie het boekje zegt:
``Veel van het geld dat hij hier verdient, geeft hij echter ook hier uit. Het komt niet ten goede aan de broodnodige ontwikkeling van Turkije. Wat zegt hij daarom? `Door mij en alle andere buitenlanders die hier werken, wordt Nederland nog rijker dan het al was, terwijl onze landen arm blijven'.''
Uit deze citaten kunnen we zien waarom de gastarbeiders in feite naar Nederland zijn gehaald: Ze zijn goedkoper dan machines. En bovendien vinden de samenstellers van het boekje dat zij ook nog een bijdrage moeten leveren aan de ontwikkeling van Turkije. Deze beweringen worden bijna letterlijk in het bovengenoemde boekje van CRM vermeld. Een boekje dat in het voorwoord zegt:
``Er bestaan helaas veel misverstanden en vooroordelen over de aanwezigheid van de gastarbeiders en hun gezinnen in Nederland. Dit boekje is een poging om af te rekenen met die misverstanden en vooroordelen. Het vertelt waarom ze hier zijn; hoe ze denken en handelen, welke problemen ze hebben, op welk onbegrip ze vaak stuiten in hun kontakt met de Nederlandse samenleving en hoe broodnodig hun werk is voor de Nederlandse ekonomie.''
Als je het boekje, waarvan we mogen veronderstellen dat het de officiële voorlichting is van de rijksvoorlichtingsdienst, leest, krijg je het idee dat er van misverstanden en vooroordelen over gastarbeiders en hun gezinnen niets wordt opgelost. In ieder geval is er, althans door het boekje, niets duidelijk geworden.


Waarom en door wie werden zij naar Nederland gehaald?

Gastarbeiders zijn naar Nederland gehaald door het kapitaal. Het zijn mensen die dikwijls uit de minst ontwikkelde gebieden van Turkije en Marokko naar Nederland zijn gehaald, maar ook in veel gevallen op eigen gelegenheid zijn gekomen.
Waarom konden en kunnen de bedrijven die mensen zo goed gebruiken? Komt het omdat Nederlanders het werk wat zij nu doen, niet willen doen?
Een leidinggevende Turk die werkt bij Verkade zegt over gastarbeiders:
``De buitenlanders beschouwen elke werkgever als een heer die zij dankbaar zijn omdat hij hen het brood laat verdienen. Deze mensen willen zich nederig onderwerpen. De personeelsafdeling heeft mij gevraagd: Hoe kunnen wij deze buitenlanders leiden? Ik heb toen gezegd: Leidt hen met een glimlach.''
Er is een groot verschil te zien tussen doorsnee Nederlandse en doorsnee buitenlandse werknemers. Wanneer Nederlandse werknemers dezelfde gedachtengang hadden als de hierboven omschreven buitenlanders, zouden ze al heel snel door de rest van hun kollega's worden uitgemaakt voor rotte vis. Té lang is er in Nederland strijd gevoerd, om een dergelijke houding ten opzichte van de werkgever nog te kunnen tolereren. Het verschil in ontwikkeling en kultuur maakt het zeer moeilijk voor Nederlanders om met hun buitenlandse kollega's samen te werken en samen te wonen.
Uit een onderzoek bij Verkade, waar 40 procent buitenlanders werkt, is gebleken dat er wel veel tolerantie is, maar dat men niet met elkaar omgaat. En direkteur Van Oldenburgh zegt
``dat via opschriften op WC-deuren en muren, Nederlandse weerzin tegen Turkse aanwezigheid kenbaar wordt geventileerd. Er broedt wel iets, al wordt de onderhuidse onvrede niet altijd uitgesproken.''


Kapitalistiese onderneming

We hebben hier slechts twee publikaties aangehaald uit de talloze artikelen en publikaties die er bestaan. De meningen en gegevens die in die publikaties voorkomen, spreken elkaar heel dikwijls tegen. Maar één ding hebben ze gemeen: niet één publikatie gaat in op de rol die de kapitalistiese ondernemers spelen. Zij lieten, met instemming van de Nederlandse regering, arbeidskrachten naar Nederland komen. Niet alleen omdat ze goedkoper waren dan machines, maar ook omdat ze een tegenwicht konden vormen voor de vooral na de oorlog mondig geworden Nederlandse arbeiders. Met name de Turkse en Marokkaanse arbeiders, gehaald uit half-feodale gebieden, waren en zijn voor het kapitaal uitstekend geschikt om dát werk in dát tempo te doen, werk waarvoor een Nederlander én moderne machines én een behoorlijk loon zou eisen.
Bovendien wist men al bij voorbaat dat het werk tijdelijk zou zijn. De Twentse textielindustrie is daar een goed voorbeeld van. Maar ook het verhaal van de direkteur van een broodfabriek (eerder geciteerd) is waanzin. In een moderne broodbakkerij is bijna alles geautomatiseerd en de prijzen worden bijna uitsluitend bepaald door de wereldgraanmarkt, de energieprijzen (die kunstmatig hoog gehouden worden door de regering en de grote oliekoncerns) en de winst die men zichzelf toeëigent.
Voor werk zoals schoonmaken, klassificeren, werkzaamheden op een tuinderij en het werk in vleesverwerkende bedrijven, zijn altijd Nederlandse arbeidskrachten voorhanden geweest. Alleen niet voor het loon dat men aan gastarbeiders betaalde.
Ongewild zijn niet alleen de Nederlanders, maar nog veel meer de buitenlandse gastarbeiders, het slachtoffer geworden van de mentaliteit die zo kenmerkend is voor het kapitalistiese systeem.
Men zal de buitenlanders gebruiken totdat men gaat automatiseren. En dan is het afgelopen, want zij zijn door het ontwikkelingsnivo waarop zij stonden en hier in Nederland hoegenaamd zijn blijven staan, niet geschikt om de automatisering die men op dit moment vooral uit konkurrentie-overwegingen doorvoert, te overleven.
Wat zegt de heer Nijssen, chef van de kakao-branderij van Verkade daarover?
``Ik denk dat hier in de toekomst nog minder buitenlanders zullen werken. Wij krijgen nieuwe machines. Het wordt hier helemaal geautomatiseerd. Daardoor zal de bediening zo ingewikkeld worden dat je er geen buitenlander neer kunt zetten. Door het taalprobleem hebben ze moeite met het begrijpen van de instrukties.''
Als konklusie zegt hij dan ook:
``Voor de werkloze buitenlanders zie ik de toekomst somber in. Geef ze een flink bedrag en vraag of ze teruggaan naar hun eigen land. Hier zijn ze niet gelukkig.''
Het wordt steeds duidelijker: men heeft de buitenlanders gebruikt om de tijd die er ligt tussen mechanisatie (wat veel ongeschoolde arbeid vereist) en de automatisering te overbruggen.


Problemen

Voor de automatisering kan men in hoofdzaak goed geschoolde, liefst nog meerdere talen sprekende mensen gebruiken. En op een enkele uitzondering na, zal het de in ons land werkende of werkloos zijnde buitenlandse arbeiders niet lukken om die sprong te maken.
Zelfs omscholing van buitenlanders blijkt in de praktijk te mislukken. Volgens een artikel in Intermediair dat handelt over de gang van zaken bij de ``Centra voor Vakopleidingen voor Volwassenen'', is de psychologiese test die moet worden afgelegd, voor buitenlanders een ``regelrechte ramp''. Buiten de taalmoeilijkheden is
``een heel wezenlijker struikelblok dat die tests zijn afgestemd op onze westerse - op inzicht gerichte - manier van denken.''
``Islamieten hebben een andere denktrant, zij zijn meer cyclisch en repeterend ingesteld. Daarmee kunnen zij slecht uit de voeten bij juist die testonderdelen (zoals de figuurtjestesten aan de hand waarvan het ruimtelijk inzicht bij iemand wordt vastgesteld) die doorslaggevend zijn bij de bepaling of iemand al dan niet geschikt is voor een technies beroep.''
Aldus het artikel in Intermediair.
Hoe de denktrant van de voor 90 procent uit plattelanders bestaande Turken en Marokkanen dan ook wel mag zijn, het blijkt in de praktijk meestal niet te lukken om een dergelijke test te doorstaan. Zeker voor die buitenlanders die soms analfabeet zijn, maar in ieder geval de Nederlandse taal niet voldoende machtig zijn.
Overigens geven die tests zelfs voor Nederlanders, die van kleuter- en lagere school af aan gewend zijn aan het voortdurend testen van hun kennis, toch nog de nodige spanningen en moeilijkheden.


Toekomstverwachtingen

De toekomstverwachtingen voor buitenlandse werknemers zijn zeer somber. Vijftien procent van hen is werkloos. Maar aan dat cijfer kan men slechts zeer weinig waarde hechten, gezien het feit dat veel buitenlanders die werkloos worden geen uitkering aanvragen omdat het verblijfsvergunningenbeleid voor werkloze buitenlanders zó willekeurig en ondoorzichtig is. Zij willen of durven het risiko van het aanvragen van een uitkering niet te nemen, omdat zij bang zijn het land uitgezet te worden.
Op de produktie-afdeling van Verkade in Zaandam werken 316 buitenlanders naast 351 Nederlanders. Er is daar nu een absolute personeelsstop. Tweehonderdvijftig mensen waren vorig jaar overtollig bij Verkade.
``De bedoeling is, die 250 werknemers langs natuurlijke weg te laten afvloeien,''
zegt de personeelschef Van der Meulen.
Personeelszaken van Verkade heeft bijgehouden waarom de gastarbeiders naar Nederland kwamen.
``7 Procent emigreerde om aan de werkloosheid te ontkomen.
23 Procent wilde meer verdienen dan in het thuisland.
20 Procent hoopte te kunnen gaan sparen voor mogelijk moeilijkere tijden.
26 Procent hoopte in Nederland een betere maatschappelijke positie te verwerven.''
We kunnen dus zien dat de verwachtingen wel heel anders zijn geweest dan de werkelijkheid nu aantoont. Als we bekijken hoe vooral Turken en Marokkanen werken en wonen, krijg je het gevoel dat er snel iets moet gebeuren om te voorkomen dat er binnen zeer korte tijd een groot aantal ontheemde tweederangsburgers in Nederland rondlopen. Ze zijn vervreemd van hun eigen vaderland en voelen zich, en zijn ook, in Nederland niet thuis.
Alles vloeit voort uit het feit dat zij naar Nederland zijn gekomen om hier slechts tijdelijk te blijven. En nog steeds zeggen zij ook dat zij terug zullen keren naar hun land.
Vanaf het begin hebben zowel de werkgevers als de buitenlanders zelf hun aanwezigheid hier benaderd als een tijdelijke zaak. Het aanvankelijk onderbrengen van buitenlanders in zogenaamde ``pensions'' en later het toewijzen van in feite voor de sloop bestemde woningen, wijst in die richting. Ze zijn in die woningen blijven wonen omdat over het algemeen de huren én hun lonen laag waren. Daar komt nog bij dat zij - soms om familie te onderhouden, soms om andere redenen (bijvoorbeeld het bouwen van een huis of het eventueel beginnen van een eigen bedrijfje in het vaderland) - zoveel mogelijk van hun loon naar huis stuurden.


Gezinshereniging

Hoewel er in de eerste tijd al buitenlanders waren die hun gezin lieten overkomen, kwamen in het begin van de jaren '70, in het kader van de gezinshereniging, veel vrouwen en kinderen van gastarbeiders naar Nederland.
Met die gezinshereniging begint toch dikwijls de ellende pas goed voor buitenlanders. Het kapitaal haalde ze hierheen en profiteerde van hen. Zij komen te wonen in verkrotte, dikwijls 19e-eeuwse buurten. Buurten waarin tot dan toe Nederlanders woonden die toch al tot de kansarmen gerekend moeten worden. Hetgeen niet wil zeggen dat zo'n buurt ongezellig of onleefbaar was.
Voor de buitenlandse gezinnen die onder heel andere leefomstandigheden woonden op het platteland, is zo'n opeenhoping van woningen, letterlijk nog op elkaar gestapeld ook, zo'n groot verschil met hun vorige woonsituatie dat het voor hen lijkt alsof ze in een heel andere wereld terechtgekomen zijn. Aan niets of niemand hebben ze houvast. Buren hebben ze wel, maar verstaan ze niet. En het is bekend dat voor hen het gedrag en leefpatroon van Nederlandse vrouwen zo afwijkt van het hunne, dat bij velen van hen de gedachte kon opkomen in een soort ``Babylon'' terechtgekomen te zijn. Waar naar hun maatstaven gemeten de vrouwen zich zo onzedelijk gedragen dat het welhaast hoeren moesten zijn. Vrij logies dat zij veel angst hebben voor de opvoeding van hun kinderen. Temeer omdat de kinderen die naar school gaan, daar ook alweer een situatie aantreffen die in geen duizend jaar strookt met hun zeden en gewoonten. De vrouwen blijven dan ook meestal, aangespoord door hun man, thuis.
Maar ook dat thuis is heel anders dan zij gewend waren. Er is elektriciteit en gas, hetgeen betekent: er komen - meestal tweedehands - gaskachels, geisers, wasmachines, douches en elektriese strijkijzers. Allemaal apparaten waar zij niet zo goed mee overweg kunnen. Zelfs de WC's zijn voor hen dikwijls ``hele vreemde dingen''. Wat er in sommige gevallen op neer komt dat de toilet-pot wordt gesloopt en ze de WC gaan gebruiken zoals er in bijvoorbeeld Frankrijk hurk-WC's bestaan. Maar het gebeurt ook dat een tweedehands-verkoper aan een Turk of Marokkaan wel een wasmachine verkoopt maar die machine op een dusdanige manier werd aangesloten dat het spoelwater, zonder afvoer, werd geloosd op de vloer. Men kan zich voorstellen dat dat moeilijkheden gaf met de mensen die daar onder woonden.
De gezinshereniging in Nederland is voor de vrouwen in bijna alle gevallen een regelrechte ramp. Zij zitten een zeer groot deel van de dag in huis. Zelfs boodschappen halen gebeurt in bijna alle gevallen door de man. Ten eerste omdat het naar hun zeden niet de gewoonte is om alleen, dus zonder begeleiding van de man of een zoon, op straat te komen. Ten tweede zijn ze de Nederlandse taal niet machtig en er heerst bij die vrouwen een grote weerstand om die taal te leren.
Een Utrechtse vrijwilligster die samen met enkele andere vrouwen het plan had opgevat om buitenlandse vrouwen te helpen Nederlands te leren, vertelt daarover het volgende:
``We huurden een zaaltje, maakten op alle mogelijke manieren bekend dat er een gratis kursus Nederlands zou worden gegeven, zaten op het afgesproken uur vol verwachting klaar om de toch voor ons ook moeilijke job te beginnen, maar er kwam geen enkele kursiste. We zijn niet bij de pakken gaan neerzitten,'' zegt zij, ``en kwamen na enig beraadslagen op het idee die vrouwen thuis te gaan opzoeken. Door die vrouwen werden wij hartelijk ontvangen en door de mannen werden we zeer krities bekeken. Het duurde dan ook enige tijd voordat we door die mannen `goedgekeurd' werden. Om een lang verhaal kort te maken; wij spraken na verloop van tijd een beetje Marokkaans en Turks. Maar die vrouwen was hoegenaamd niets van de Nederlandse taal bij te brengen. Pas later, toen wij met de weinige woorden Marokkaans of Turks en andersom met de zeer weinige woorden Nederlands die de buitenlandse vrouwen hadden geleerd, in kombinatie met handen- en voetenwerk elkaar iets duidelijk konden maken, vertelden die vrouwen dat zij in het geheel geen Nederlands wilden leren. Zij wilden maar één ding: terug naar hun eigen land, hun eigen familie, hun eigen vriendinnen.''

Daar in hun eigen land bespraken en organiseerden zij allerlei zaken, zorgden ze voor de inkopen en het eten, kortom een groot deel van het maatschappelijk leven werd door de vrouwen gezamenlijk gerund. Op een vastgestelde tijd kwamen in zo'n dorp de vrouwen bij elkaar, bespraken de nieuwtjes en roddels, deelden vreugde en verdriet, kortom zij vormden een hechte band met elkaar, waaraan geen man te pas kwam. Hoe armoedig of primitief het daar ook wel was, zij namen in ieder geval deel aan het maatschappelijk leven.


Geloof en kultuur

Een zeer groot deel van hun manier van leven vloeit voort uit het islamitiese geloof. Islamieten vinden dat de kultuur een onderdeel is van hun geloof. En hun geloof schrijft nu eenmaal erg veel geboden en verboden voor die het dagelijks leven raken. In de landen van herkomst is alles ingesteld op de rituelen die met hun geloof samenhangen. De kombinatie van afkomst, zeden en gewoonten, én het grote verschil in kultuur en ontwikkeling, maken dat speciaal de gastarbeiders en hun gezinnen die uit islamitiese landen afkomstig zijn, weinig of hoegenaamd geen kontakt krijgen met Nederlandse arbeiders en hun gezinnen met wie zij samen werken en wonen.
Alle mogelijke andragogen, zoals daar zijn maatschappelijk werkers, opbouwwerkers, buurt- en klubhuiswerkers, maar ook politici, juristen, antropologen, theologen - meestal in dienst van de talloze stichtingen die voor het welzijn van gastarbeiders zeggen te werken - doen alsmaar een beroep op die Nederlanders die op wat voor manier dan ook worden gekonfronteerd met de kultuur van hun buitenlandse buren en mede-arbeiders. Die mensen moeten volgens de meeste van die zich deskundig noemende hulpverleners, zich meer aanpassen bij de situatie die nu eenmaal ontstaan is. Zij moeten meer begrip tonen en sommigen, zoals ex-burgemeester André van der Louw, zeggen dat het feit dat er zoveel gastarbeiders in een wijk wonen, een verrijking is van de kultuur. Hij heeft er nooit bij verteld waaruit die verrijking dan wel mag bestaan. Dat kon hij ook niet vertellen, hij verdiende als burgemeester 220.000 gulden per jaar en woonde in een huis en een buurt waarin men nog nooit een gastarbeider heeft gezien.

De historikus dr. Anton Constandse heeft een heel andere kijk op het verschijnsel ``buitenlandse arbeiders''. In de Nieuwe Linie van 2 april 1980 zegt hij in het artikel ``Gastarbeiders zijn immigranten'' onder andere het volgende:
``Men kan nu wel hoog opgeven van hun afwijkende `kultuur', maar waarin bestaat die dan? Goed, ze hebben als godsdienst - behalve variaties van het christendom - de islam. Dit zegt overigens weinig, want aanzienlijke groepen van moslims geloven even weinig als dusgenaamde christenen. Als ze wel hechten aan hun geloof, en vooral dan aan de gebruiken die daarmee samenhangen, vallen ze in de kategorie van onze Drentse, Veluwse en Zeeuwse gereformeerden, met taboes en bijgeloof van eeuwen geleden. Het aantal analfabeten onder hen is groot, ze laten zich manipuleren door feodale leiders en leveren mede de fascistiese overvallers op hun lotgenoten. Het is onzin, over te lopen van eerbied voor zulke vormen van `kultuur', waar we zelf na eeuwen van strijd mee hebben afgerekend, enkele onderontwikkelde gebieden uitgezonderd, die ons zwarte zeden en beklagenswaardige gehandikapten leveren, zoals slachtoffers van polio. Men moet zich eens indenken, welke ghetto's er zullen ontstaan van verouderde, en voor ons gevaarlijke immigranten, als we niet alleen hun gruwelijke slachtgewoonten aanvaarden, maar ook hun diskriminatie van vrouwen, hun patriarchaal-autoritaire aanmatiging, hun onderwerping van kinderen, hun stamveten. Waarom van nieuwkomers aanvaarden, wat we zelf in gewoonten en wetten hebben opgeruimd?''
Dr. Anton Constandse geeft hier op zijn eigen manier van schrijven, een beschouwing over kultuur en godsdienst van moslims en vergelijkt een en ander met bepaalde gebieden in Nederland. Volgens zijn zeggen zijn er aanzienlijke groepen van moslims die geen of weinig waarde hechten aan hun geloof. Andere bronnen (zoals de al eerder genoemde CRM-brochure ``Ver van huis en toch thuis'') zeggen dat het geloof
``zelfs dieper is geworden in de vreemde''.
Wij menen dat dit laatste het geval is, gezien het isolement waarin zij verkeren. Maar bovendien zegt Anton Constandse het ook min of meer, wanneer hij het heeft over het aantal analfabeten dat groot is en dat ze zich laten manipuleren door feodale leiders. Die feodale leiders bestaan in overgrote meerderheid uit moslims van de oude stempel. Wat de uitingsvormen van hun geloof in de praktijk betekenen, leert ons het verhaal van Nazim Ozturk.
``Hij leeft de wetten van de Islam na. Nazim eet en drinkt niets tijdens de Ramadan (de vastenmaand waarin tussen zonsopgang en zonsondergang onthouding van spijs en drank is geboden). De laatste keer is hij daar ziek van geworden. Hij was te zeer verzwakt om zijn zware lichamelijke werk te verrichten. Nazim is havenarbeider in de Rotterdamse haven.''
Hoewel het hierboven geciteerde boekje verder geen kommentaar geeft, is het naar onze mening onverantwoordelijk voor een zó gelovige Turk werk te verrichten in de Rotterdamse haven. Tenslotte werkt hij daar niet alleen en met een verzwakt lichaam kan het ook levensgevaarlijk worden voor zijn medearbeiders.
Verder vermeldt het boekje nog van Nazim dat
``hij nooit zal wennen aan de Nederlandse kultuur. Vooral de vrijere positie van de vrouw in de Nederlandse samenleving is een doorn in zijn ogen. Zo'n vrije positie zal hij de vrouwen en meisjes in zijn familie nooit toestaan. Hij is hier voor hen strenger dan hij in Turkije zou zijn.''

Met dit laatste citaat zijn wij aangeland bij de kinderen van de gastarbeiders. Die hebben het in Nederland nog zwaarder dan hun ouders. Onderwijzend personeel vertelde ons dat het zeer moeilijk is op te boksen tegen de zeden en gewoonten welke de kinderen thuis voorgeschoteld krijgen.
Aan de ene kant vinden de ouders dat hun kinderen op school niet streng genoeg (lees hardhandig) worden behandeld, aan de andere kant trekken zij zich weinig aan van de adviezen die de leerkrachten geven, vooral met betrekking tot vervolgopleidingen na de lagere school.
Dikwijls komt dat omdat men toch alsmaar speelt met de gedachte naar Turkije of Marokko terug te keren. En wat hun dochters aangaat, daar vinden velen van dat ze toch spoedig zullen moeten trouwen.


Trouwen en inwonen

Over het algemeen zullen zowel de dochters als de zonen volgens ``islamitiese traditie'' veelal op - naar onze normen - tamelijk jonge leeftijd huwen met een partner uit eigen kring. Deze zal vaak nog in het moederland verblijven, en komt door het huwelijk - weliswaar met enige beperkingen - in aanmerking voor een verblijfsvergunning in Nederland.
Huwbare kinderen van de hier verblijvende buitenlanders zijn op deze wijze een gewilde partner voor potentiële migranten, hetgeen vaak tot uitdrukking komt in een extra financiële tegemoetkoming aan de ouders van de hier in Nederland verblijvende partner. Gekoppeld aan het gebruik van uithuwelijken leidt deze situatie ertoe dat de onafhankelijkheid van kinderen, van vooral islamitiese migranten hier, niet erg groot is.
En omdat bij zo'n gezinshereniging (van de tweede generatie) net als bij hun ouders een verblijfsvergunning pas wordt verleend als men over passende woonruimte beschikt, zal men in veel gevallen bij de ouders intrekken. Wat er in de meeste gevallen op neer komt dat in een te kleine, woning te veel mensen bivakkeren.
Maar er is nog een reden, waarom de tweede generatie, gehuwd of niet, bij hun ouders blijft inwonen. Er zijn namelijk veel buitenlanders die bij gebrek aan huurwoningen een oud huis voor veel te hoge prijs hebben gekocht.
Ter illustratie van de situatie die dan in veel gevallen ontstaat, geven wij hier twee situaties zoals die omschreven zijn in ``Jeugd en Samenleving'' van december 1982.
``Het Turkse gezin G.: Vader is 16 jaar geleden zonder verblijfsvergunning naar Nederland gekomen. Werkt sinds lange tijd bij Philips aan de lopende band. Woonde in het begin in een pension, wilde zijn gezin laten overkomen en heeft daarom een huis moeten kopen. Hij kon met zijn inkomen van f 1700,- netto de hypotheeklasten van f 1000,- per maand niet opbrengen, daarom zijn eerst zijn twee oudste zoons overgekomen om hier werk te zoeken en de aankoop van het huis mogelijk te maken. Ze verdienen nu respektievelijk f 1400,- en f 1600,- netto. Al snel kon de rest van het gezin (vrouw en nog drie kinderen) overkomen. Kort geleden zijn beide eerdergenoemde zoons in Turkije getrouwd en hebben hun bruid illegaal meegenomen naar Utrecht. Hierdoor is het huishouden uitgebreid tot negen personen. De beide jonge gezinnen kunnen geen zelfstandige woonruimte zoeken, omdat anders de financiering van het ouderlijk huis in gevaar komt. Het gebrek aan privacy en de komst van een eerste lid van de derde generatie maakt de situatie echter steeds meer onhoudbaar.''
``Het Marokkaanse gezin L.: De heer L. is 13 jaar woonachtig in Utrecht en heeft zes jaar geleden een huisje met één slaapkamer gekocht in een oude wijk. Om ruimte te scheppen heeft hij (zonder vergunning) een schuurtje gebouwd in de tuin. Zijn gezin met zes kinderen is toen overgekomen. Vader verdient f 1600,- en kan de hypotheeklasten (f 550,- per maand) nauwelijks dragen. Inmiddels heeft hij al vier maanden zijn hypotheek niet af kunnen lossen. `Gelukkig kan mijn oudste zoon D. een. steentje bijdragen nu hij een uitkering (GSD) krijgt. Sinds hij getrouwd is en zijn vrouw naar hier heeft gehaald, wordt het huis erg klein. De toekomst is onzeker. Als ik de bijdrage van hem zal moeten missen, dan kan ik de hypotheek helemaal niet meer betalen en zal het huis geveild moeten worden,' aldus meneer L.''
We zien dus dat de problemen voor de eerste generatie groot zijn, maar voor de tweede generatie is het uitzicht op een betere toekomst in Nederland bijna niet aanwezig. Temeer omdat door de druk van de toenemende werkloosheid, steeds meer arbeidsplaatsen die tot voor kort door gastarbeiders werden ingenomen, nu weer door Nederlanders worden opgevuld.
Volgens recente cijfers van het gewestelijk arbeidsburo in Utrecht blijkt dat 39 procent van de Marokkaanse en 46 procent van de Turkse werkloze mannen jonger is dan 25 jaar. Terwijl bij de vrouwen dit percentage nog hoger ligt, namelijk respektievelijk 60 en 70 procent. Bij gebrek aan bestaansmiddelen van de hierboven genoemde tweede generatie, zal de huwelijkspartner uit het land van herkomst geen toestemming krijgen om zich in ons land te vestigen. En zodoende kan gezinshereniging zich dikwijls niet anders dan in de sfeer van illegaliteit afspelen. En in de meeste gevallen leidt dat weer tot inwoning bij de (schoon)ouders. Gezien de financiële nood waarin veelal vooral de huizen-bezitters verkeren, zal dat voor die (schoon)ouders niet onwelkom zijn.
Wat de werkgelegenheid aangaat van vooral Marokkaanse en Turkse jongeren met hun zo andere kultuur - die ook in Nederland nog wordt voortgezet en soms zelfs versterkt - kunnen wij niet anders dan heel somber zijn. Het ligt toch voor de hand dat in het tijdperk van automatisering de voorkeur voor het bezetten van arbeidsplaatsen die schaars voorhanden zijn, zal uitgaan naar de Nederlandse jongeren waarvan er velen werkloos zijn maar die in bijna alle gevallen wel een goede schoolopleiding hebben gehad. Bovendien blijkt uit recente gegevens dat ook voor het zogenaamde vuile of ongeschoolde werk vele Nederlandse werklozen zich aanbieden, ongeacht hun schoolopleiding. Het is momenteel niet ongebruikelijk mensen met enkele diploma's op zak te zien werken bij de gemeentereiniging of als zogenaamde schillenboer goed te gebruiken huisafval te zien inzamelen.
De uitspraak van de Turkse professor Yalcintas dat de Nederlanders hun neus op zouden halen voor zulk werk, is dan ook naar onze mening voorbarig geweest.


Konklusies

De huidige stand van de techniese ontwikkeling, de grote bevolkingsdichtheid van ons land en het feit dat de tijd van mechanisatie (die veel arbeidskracht behoefde) welhaast definitief voorbij is, gekoppeld aan de uitzichtloze en onduidelijke situatie waarin vooral de Turkse en Marokkaanse arbeiders in ons land verkeren, maakt het nodig om eindelijk eens duidelijke stappen te ondernemen. Het wanbeleid van de zijde der opeenvolgende regeringen met betrekking tot het immigratiebeleid - of juist het niet voeren van dat beleid - maakt het nog dringender orde op zaken te stellen. Want het zijn de opeenvolgende regeringen geweest die het kapitaal geen strobreed in de weg hebben gelegd bij hun manipulaties met gastarbeiders. Zowel de huisvesting van buitenlanders, de omstandigheden waaronder zij moesten werken, als de vraag of een Nederlandse samenleving dat wel kan opvangen, is nooit stelselmatig aangepakt.
Men heeft alles en iedereen maar wat laten aanrommelen en daar waar het mis dreigde te lopen, stuurden ze er wat betaalde zogenaamde hulpverleners op af, om hun wanbeleid toch nog een beetje bij te schaven.
De regering, gemeentebesturen en professionele hulpverleners hadden uiteindelijk maar één boodschap aan de Nederlandse samenleving: begrip, aanpassing aan de nieuwkomers en bij enig verweer van de autochtone bevolking gebruikten of schermden zij al heel snel met ``diskriminatie''. ``Diskriminatie'' is waarschijnlijk ook wel het enige Nederlandse woord dat bijna iedere buitenlander geleerd is. Of zij de betekenis ervan kennen, is voor ons onduidelijk gebleven. In ieder geval hebben zij dat woord zo dikwijls van alle mogelijke, misschien wel goedwillende, hulpverleners gehoord dat zij het te pas en te onpas zijn gaan gebruiken in alle voorkomende situaties.
Het is dan ook vrijwel zeker dat veel Nederlanders zich zijn gaan afvragen wat zij dan wel fout deden, als zij bijvoorbeeld een poging deden buitenlanders iets te leren. Wat natuurlijk in bijna alle gevallen neerkomt op aanpassing aan de Nederlandse situatie, zoals bijvoorbeeld de woon-, werk- en leefgewoonten. Bovendien komt het dikwijls voor dat wanneer buitenlanders exakt zo behandeld word[en] als een Nederlander, of dat nu positief of negatief is, zij niet de behandeling op zichzelf be- of veroordelen, maar uitsluitend volstaan met de ander diskriminatie in de schoenen te schuiven.
Verschillende Nederlanders in o.a. de aan buitenlanders hulp verlenende sektor schermen trouwens ook snel met woorden of begrippen als ``racisme'' en ``fascisme''. Ook volgens Anton Constandse heeft de term ``diskriminatie'' als wortel het Latijnse ``discrimen'' (en het werkwoord ``discriminare'') met de betekenis: ``Het maken van ongeoorloofd onderscheid, afscheiden, afzonderen, vervreemden''.
Het maken van ongeoorloofd onderscheid, het afscheiden of afzonderen en het vervreemden is niet gedaan door de Nederlandse arbeiders, maar door de onverantwoordelijke manier van handelen van het naar geld hongerende kapitaal in Nederland (en ook in andere hoog-ontwikkelde westerse landen), met volledige medewerking en toestemming van de achtereenvolgende regeringen. Van de situatie die zodoende is ontstaan, kan men niet de nieuwkomers, maar ook niet de Nederlandse bevolking als geheel, de schuld geven.
Het afscheiden, afzonderen en vervreemden vloeit voort uit het feit dat de buitenlanders die naar Nederland kwamen, geen duidelijke status hadden. Zo is er bijvoorbeeld noot vastgelegd dat zij slechts tijdelijk hier zouden verblijven. Tot aan dit moment toe worstelen zowel Nederlanders als de buitenlanders nog steeds met de status die men aan ``gastarbeiders'' toekent, of liever gezegd niet heeft toegekend.


Kiezen

De Socialistiese Partij heeft dan ook na veel onderzoek en studie gemeend met de volgende oplossing te moeten komen, in het belang van zowel de betreffende buitenlanders als de Nederlandse bevolking.
Zowel voor de buitenlanders, als voor de met hen wonende en werkende Nederlanders, is het van het grootste belang de ``vlees-noch-vis-situatie'' om te zetten in een toestand waarvan iedereen weet wie en wat hij is. En waarvan iedereen weet wat hem te wachten staat. En wel als volgt: óf na verloop van een aantal jaren - wij denken aan twee jaar - de Nederlandse nationaliteit aannemen, óf na verloop van de bovengenoemde tijd terugkeren naar het vaderland. Voor de mensen die op vrijwillige basis terugkeren, moet een dusdanige regeling worden getroffen dat het mogelijk wordt om in eigen land weer een bestaan op te bouwen. Wij denken aan f 75.000,- voor iedereen die hier een arbeidsplaats achterlaat, aangevuld met een redelijk percentage aan sociale premies, welke hij of zij hier in Nederland betaald heeft. Voor werklozen ook f 75.000,- plus eventueel (al naar gelang de sociale uitkering die hij of zij al heeft gehad) ook een percentage van de sociale premies die hij of zij betaald heeft. Bovendien moet al het mogelijke gedaan worden om die mensen weer voor te bereiden op hun terugkeer. Wij denken aan speciale kursussen, zowel voor de ouders als voor de kinderen, zoals daar zijn taal, geschiedenis en godsdienst, kortom een heel kultureel pakket. Eventueel met leerkrachten uit hun eigen land.
Die buitenlanders welke Nederlander willen worden, zullen ook speciale kursussen moeten krijgen, waarbij voorrang zal moeten hebben de Nederlandse taal en vervolgens Nederlandse zeden en gewoonten. In ieder geval zullen zij, zoals een gemiddelde Nederlander ook, op de hoogte moeten zijn met wat hun rechten en plichten zijn.
Wanneer deze voorstellen in diskussie worden gebracht, zullen ongetwijfeld bedragen en voorwaarden kunnen wijzigen.
In ieder geval is met de uitvoering van onze voorstellen te voorkomen dat het kapitaal een soort tweederangsburgers zal laten ontstaan om daarmee tegenstellingen onder de arbeiders op te roepen. Tegenstellingen die het kapitaal zal gebruiken om, via het bekende verdeel-en-heers-principe, arbeiders af te houden van de strijd die zij werkelijk moeten voeren.
Wie in de Islam zijn hersens gebruikt, zal zijn hoofd moeten missen.
Mahalingam
Berichten: 52156
Lid geworden op: za feb 24, 2007 8:39 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door Mahalingam »

REACTIE CONSTANDSE OP SP-BROCHURE
Zeer geachte redactie,

U hebt mij uw brochure Gastarbeid en Kapitaal toegezonden, met het verzoek, daarover mijn mening te zeggen, mede omdat ik er in word geciteerd. Dezelfde persoonlijke moeilijkheden die deze brief zo hebben vertraagd, beletten mij op het ogenblik een uitvoerige recensie te schrijven over de zeer informatieve verhandeling. Wel wil ik zeggen dat het mij zeer ongepast voorkomt, in deze brochure ``racistische'' elementen te signaleren. Deze term wordt te pas en te onpas gebruikt, in het algemeen echter voor conflicten ten gevolge van kleurverschillen, ten onrechte ``rasverschillen'' genoemd. (Er bestaan geen rassen onder mensen, zoals onder dieren). Maar in deze essay wordt zelfs niet gerept van de donkerkleurige Surinamers, aan wier Nederlanderschap ook geen moment wordt getornd. De problemen die kunnen ontstaan ten aanzien van Turken en Marokkanen, even ``blank'' als wij zijn, zijn sociaal en nationaal van aard. Daarover wil ik wel mijn opvatting weergeven.

Over de naturalisatie, in de brochure aanbevolen. Het zou ideaal zijn als we cosmopolieten konden zijn en er geen nationale staten zouden bestaan. Maar de wildernis die zij vormen is re�el, en in de praktijk kunnen alleen rijke multinationale kapitalisten zich veroorloven, cosmopolitisch te leven. Sociaal-zwakke proletari�rs of arme landverhuizers zijn, als ze min of meer statenloos zijn, weerloos. Voor hen is een mogelijke waarborg daartegen het bezit van de nationaliteit van het land van hun inwoning en de aanspraak op de daarmee verbonden rechten, die hun bestaan enigszins kunnen beschermen. Alle ge�mmigreerde minderheden in onze historie (de brochure gewaagt ervan) hebben die naturalisatie verworven. Aan de joden werd die tot aan de Bataafse Republiek (de Franse tijd) geweigerd. En alle progressieve kringen verheugden zich, met de joden, over de toekenning van het volledige staatsburgerschap. Alle minderheden (Vlamingen, Hugenoten, Duitsers, Joden enz.) hebben een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van onze civilisatie door hun integratie in onze gemeenschap. Als er wordt gepleit voor naturalisatie van Turken en Marokkanen, die hier willen blijven (en dat zijn m.i. in de praktijk de meesten) is dat niet alleen de voortzetting van een onzer beste tradities, maar ook de bevordering van een emancipatie, die het tegendeel is van discriminatie.

Over twee culturen. In de Nieuwe Linie van 2 en 9 april 1980 en deelnemende aan een televisie-uitzending van het Humanistisch Verbond (opgenomen 27 oktober 1981) heb ik gepleit voor integratie van die gastarbeiders, die in werkelijkheid immigranten zijn en nooit naar hun land blijvend zullen terugkeren. Ik wees de theorie af van de ``twee culturen''. Onze civilisatie is zeer rijk aan variaties. Er zijn vijfhonderd godsdiensten, vele levens- en wereldbeschouwingen, maar het samenleven is slechts mogelijk door aanvaarding van ��n steeds in evolutie verkerend stelsel van regels omtrent het onderlinge sociale verkeer. In die zin behoort er ��n vrijzinnig patroon te zijn, waarin ieder kan funktioneren. De vermoede bijdrage daaraan van nieuwkomers, die soms nauwelijks alfabeten zijn, afkomstig uit dorpen met feodale structuren, wordt zeer overdreven. Maar zij zijn het, voor wie we uitzonderingen zouden moeten maken, omdat hun onderworpenheid aan religieuze machten, hun patriarchale opvattingen omtrent hun gezag over vrouwen en dochters, hun afkeer van geboortebeperking enz. gerespecteerd zouden moeten worden... terwijl wij zelf daarmee al lang geleden afgerekend hebben. Het enorme gevaar van dit standpunt is het dulden van ghetto's en het bestendigen van de voorwaarden van een onder-proletariaat, dat niet mee kan komen. Hun vaderland, semi-feodaal en dictatoriaal geregeerd (in Marokko met een vorst die zowel het wereldlijke als het geestelijke gezag vertegenwoordigt) krijgt de kans, zijn onderdanen in het buitenland te blijven controleren, door consuls, nagestuurde geestelijke leiders en taalleraren. Zulk een buitenlandse voogdij is in het verleden nooit ten aanzien van immigranten geduld. Het gevolg kan zijn dat de uit de islamitische wereld gekomen arbeiders (en hun kinderen, wat nog veel ernstiger is) de nederlandse taal niet goed leren door de remmingen van hun milieu, en moeilijker tot ontwikkeling komen dan de gemiddelde nederlandse arbeiders. De mythe van de twee culturen werkt in hun nadeel, vertraagt hun integratie en is schadelijk voor de toekomst van hun kinderen. Huichelaars zijn de begeleiders, die doen alsof deze arbeiders naar hun vaderland zullen terugkeren, en die tegelijk alles doen om hen hier te houden.

De legende van de terugkeer. Het is niet zinvol op die terugkeer te rekenen. En wie - zoals de auteurs van deze brochure - de nadruk leggen op de wenselijkheid van naturalisatie, mogen niet de indruk wekken alsof ze ``van die gastarbeiders af zouden willen''. Wie weg willen, moeten dat beslist doen, met erkenning natuurlijk van de door premiebetaling verkregen rechten op pensioen, eventueel ``afgekocht''. Maar we behoeven de gevolgen van hun duurzaam verblijf in ons land niet te vrezen, mits ze zich integreren in een vrijheidslievend bestel en dat helpen uitbouwen, met een ideaal van persoonlijke verantwoordelijkheid (allereerst jegens rechten van vrouw en kinderen en geboortebeperking) en van sociaal-culturele ontwikkeling.

A.L. Constandse

Uit: Reakties en kommentaren op het rapport ``Gastarbeid en Kapitaal'' (Uitgave: Socialistiese Partij), p. 4: brief dr. A.L. Constandse

http://archief.devrijegedachte.nl/const ... _broch.htm
Wie in de Islam zijn hersens gebruikt, zal zijn hoofd moeten missen.
Gebruikersavatar
King George
Berichten: 24957
Lid geworden op: zo sep 11, 2011 1:22 pm

De anti-salonsocialist

Bericht door King George »

Dit artikel is overgenomen uit het Belgische maandblad DENG nr 15, juli/augustus 2004

DE ANTI-SALONSOCIALIST

Terwijl het Vlaams Blok de politieke onvrede inlijft, schrijft links Vlaanderen kookboeken en paait het vriendelijk de middenklasse. Waarom durven socialisten niet meer klaar en krachtig met de vuist op tafel te slaan? DENG zocht het antwoord in Nederland. Jan Marijnissen, de verlichte leider van de Socialistische Partij (SP) die thuis ook wel eens een linkse populist wordt genoemd, over het Vlaams Blok en het cordon sanitaire, Steve en Pim, Verhofstadt en Balkenende, en de neergang van Nederland-gidsland.


door Thomas Blondeau & Danny Ilegems

Zelfs Pim Fortuyn bewonderde hem. Toen de kale professor een paar jaar geleden de Nederlandse politiek binnenstormde, trilde de linkse kerk nochtans op haar grondvesten. Premier Wim Kok zag met lede ogen aan hoe zijn Partij van de Arbeid (PvdA) gehalveerd werd. En ook de links-liberalen van D66 en de groenen van GroenLinks kregen klappen.
Maar de Socialistische Partij van Jan Marijnissen (51) slaagde erin haar aanhang te verdubbelen. Sinds de SP in ’94 in de Kamer debuteerde met twee zetels is hun vertegenwoordiging meer dan verviervoudigd. De combinatie van een sterk sociaal profiel en een uiterst onthechte omgang met klassieke linkse taboes als de integratieproblematiek, Israël en het koningshuis, deed de SP uitgroeien van obscure maoïstische partij tot recalcitrante volkspartij. Met dank aan boegbeeld Marijnissen, ooit fabrieksarbeider, ondertussen raspoliticus. Een portret van alles behalve een salonsocialist.

Mijnheer Marijnissen, in Vlaanderen heeft het Vlaams Blok zijn zoveelste electoraal succes op rij geboekt. In Nederland heeft extreem-rechts nooit voet aan de grond gekregen. Hoe doen jullie dat?
JAN MARIJNISSEN: In alle bescheidenheid denk ik dat de hoofdoorzaak voor de doorbraak van het Vlaams Blok het negeren van het integratievraagstuk is. De problemen niet durven benoemen. Dat heeft in Nederland trouwens ook gespeeld. Het gevolg daarvan is dat veel mensen in de volkswijken zich verlaten voelen. De inwoners van die wijken voelen op geen enkele manier nog enige compassie van de kant van de heersende politiek. Wat zij dagelijks meemaken in hun woongebied, zien ze niet weerspiegeld in het publieke debat. En daar speelt een partij als het Vlaams Blok natuurlijk op in.
Daarnaast lijkt het cordon sanitaire mij uitermate contraproductief. Wie de verkiezingsuitslag niet respecteert, creëert een voedingsbodem voor onvrede. Bovendien zorg je er zo voor dat het Blok nooit fouten kan maken. Hun leiders krijgen daardoor een mythisch aura; het worden heilanden die overal een pasklare oplossing voor hebben. Op het moment dat je die mensen gaat dwingen hun beloftes ook in te lossen in de praktijk, krijg je heel ander verhaal.
En natuurlijk is de topdrie van het Blok ook een stelletje vakbekwame politici. Ze kunnen goed organiseren en campagnevoeren, ze weten de nostalgie naar vroeger, toen de wereld nog eenvoudig en overzichtelijk was, in hun voordeel te gebruiken, en vooral: ze spreken heldere taal.

De gematigd linkse partijen van hun kant hullen zich al tijden in een wollig discours van politieke correctheid. U bent doorgaans nogal recht voor de raap, ook als het over delicate dingen als de migrantenkwestie gaat. Verklaart dat uw succes?
De dictatuur van het politiek correcte denken hebben we in Nederland achter de rug sinds het electorale echec van de sociaal-democraten in 2002. Kort na die verkiezingen is een motie van mij aangenomen die een parlementaire commissie instelde met als taak het falen van dertig jaar integratiebeleid te onderzoeken. Tot dat moment was er een soort consensus dat Nederland een tolerant en geslaagd multicultureel land was. Dat de doorsnee burger daar anders over dacht bleek uit de winst van de LPF, de Lijst Pim Fortuyn, die uit het niets naar 26 zetels in het parlement schoot.
Migratie en integratie zijn ook bij ons veel te lang een taboe geweest. De politici zeiden dat er niks aan de hand was, terwijl politie en wijkbewoners waarschuwden dat het uit de hand liep. Wie een en ander durfde te benoemen werd al snel als een latente racist bestempeld. Meestal door politici die zelf in de betere buurten woonden. Terwijl ik vind dat met name linkse intellectuelen aan hun eigen standpunten moeten durven twijfelen.

Uw SP pleitte begin jaren ’80 al voor terugkeerpremies en allochtonenspreiding. Wat was de reactie van de andere progressieve partijen?
Je moet onze ideeën van toen wel in hun tijdskader zien. Begin jaren ’80 werden overal en op grote schaal gastarbeiders – zo heetten allochtonen toen nog – ontslagen ten gevolge van de recessie en de oprukkende automatisering. Extreemrechts begon zich te roeren en de linkse partijen hadden daar totaal geen antwoord op. Men was verontwaardigd, uitte zijn protest in allerhande manifestaties, en dat was het zo’n beetje. Op hetzelfde moment verlieten de progressieven de volkswijken en gingen de linkse partijen zich meer concentreren op de yuppen en de middenklasse.
De migranten die hun werk verloren, stonden toen voor de keuze: terugkeren naar hun moederland, of hier blijven en zich integreren. Wij vonden toen dat je die mensen een eerlijke keuze moest geven. Of ze laten terugkeren, met medeneming van een stuk belasting die ze hier al die jaren hadden betaald – later is men dat een oprotpremie gaan noemen – zodat ze in hun eigen land een nieuwe start konden maken. Of ze hier houden, maar er dan wel voor zorgen dat ze de taal leerden en wérkelijk Nederlander konden worden. We hebben er inderdaad ook voor gepleit die mensen enigszins te spreiden over stad en land, om de integratie kans op slagen te geven. Integratie in een wijk met tachtig procent buitenlanders is een beetje absurd, hè?
Wat de reactie was? Wat denk je? Heel politiek links is toen over ons heen gevallen. Wij waren cryptoracisten! Men heeft in die tijd veel geweld tegen ons gebruikt: mensen van ons in elkaar geslagen, gebouwen beklad, vergaderingen verstoord, dat soort dingen.

Het Vlaams Blok is onlangs door een rechtbank veroordeeld wegens racisme en aanzetten tot vreemdelingenhaat. In Nederland hebben jullie Hans Janmaat, de leider van de extreemrechtse Centrum-Democraten, veel eerder aangepakt. In 1995 werd hij veroordeeld tot een geldboete omdat hij zei dat Nederland vol was. Hebben de Belgisch wettenmakers te lang getalmd?
Die veroordeling van Janmaat noem ik geen hoogtepunt van de Nederlandse vrijheid van meningsuiting, hoor. Waarom mocht hij niet zeggen ‘vol is vol’? Wij hebben daar toen op gereageerd met affiches waarop zijn foto stond, en pal op zijn voorhoofd de woorden ‘leeg is leeg’. Zó moet je reageren: met spot, met kritische analyse, niet met de strafrechter. Van mij mag iedereen zeggen wat hij wil, ook als het de grootste onzin is, want dan sta ik klaar om te zeggen dat het onzin is.
Ik beweer natuurlijk niet dat je mag aanzetten tot haat en geweld. Als het Vlaams Blok dat gedaan heeft, moet de rechtbank tussenbeide komen en de partij veroordelen. Maar het blijft naïef te denken dat je iets oplost door te criminaliseren. Om nog te zwijgen over de timing van die veroordeling van het Blok: gewéldig slim om dat vlak voor de verkiezingen te doen. Daardoor hebben ze zichzelf kunnen uitroepen tot martelaren van de vrije meningsuiting. Bij ons heeft de LPF zich in het begin ook in die slachtofferrol kunnen wentelen. Daardoor leek het alsof alle andere partijen voorstander waren van censuur.

U was een van de weinigen in de linkse hoek die niet meedeed aan het demoniseren van Pim Fortuyn. Er werd zelfs gesproken over een niet-aanvalspact tussen u en Fortuyn. Was u bang dat uithalen naar Fortuyn uw groeiende populariteit zou schaden?
Helemaal niet. Men wou Fortuyn toen de mond snoeren, er werd een spreekwoordelijk cordon rond hem gelegd, en daar wou ik niet aan meedoen. Daar trok hij namelijk alleen maar profijt uit. Hij kon rustig achterover leunen in de chaise longue van de underdog. Ik vind: je moet politieke tegenstanders niet afzonderen maar aanpakken. De SP deelde Fortuyns kritiek op paars, maar we hebben altijd duidelijk gesteld dat wij heel andere oplossingen voorstaan.
Er was wel een zeker wederzijds respect tussen ons beiden. Ik bewonderde hem omdat hij in zijn eentje het gevecht durfde aan te gaan.

De Vlaamse media weten zich ondertussen geen houding te geven inzake het Vlaams Blok. Eerst werd het Blok genegeerd en geweerd, nu vervalt men met name bij de omroepen in het andere uiterste: kritische vragen blijven uit om toch maar niet bevooroordeeld over te komen bij de kijkers.
Dat krijg je als je vertrekt vanuit een totaal gekunstelde attitude als het cordon sanitaire. Op een gegeven moment word je gedwongen daarvan af te stappen, en dan verval je gauw in een nieuwe kunstmatige houding. Als jullie die partij vanaf het begin normaal hadden behandeld, als journalisten vanaf het begin hadden gedaan waar ze voor dienen: om kritische vragen te stellen, dan zouden jullie nu niet zo krampachtig moeten rijden en omzien als het over het Blok gaat.
De journalisten zouden trouwens wel eens bij zichzelf te rade mogen gaan. De rits schandalen die we zowel in België als in Nederland achter de rug hebben, heeft ertoe geleid dat journalisten veel minder kritisch zijn geworden ten aanzien van politici. Jullie zijn kennelijk bang het verwijt te krijgen mee te helpen aan de zogenaamde verzuring van het politieke klimaat, die als gevolg zou hebben dat de burgers de democratie de rug toedraaien. Totale onzin vind ik dat. Dat is een erosie van de journalistieke beroepseer.

Bij ons wil Steve Stevaert dat alle Vlaamse progressieven aaneenklitten en een kartel vormen. Volgens hem kan de linkerzijde alleen op die manier het politieke heft in handen krijgen. Zou u op zo’n voorstel ingaan?
Geheid niet. Ik zou gladjes nee zeggen tegen Steve. In Nederland vrijt de PvdA ons ook al jaren op om ons vervolgens te kunnen opheffen. In die zin is Wouter Bos een goeie leerling van Stevaert. Bos en Stevaert willen dus eigenlijk dat de belangrijke discussies zich verplaatsen van het parlement naar de partij. Zij willen een partij met verschillende vleugels. Ik vind dat zeer onverstandig. Ik denk dat zo’n groot links front zich alleen vleugellam maakt. Op de duur krijg je een tweepartijenstelsel zoals in Engeland en Amerika. En de democratie is daar zo dood als een pier. Een tweepartijenstelsel leidt op zijn beurt tot een eenpartijstaat.
Vergeet niet dat het overgrote deel van de interessante discussies in onze parlementen worden aangezwengeld door de kleine en middelgrote fracties. De grote partijen houden zich altijd in omdat ze weten dat ze na de volgende verkiezingen weer met andere collega’s aan de slag moeten.

Als reactie op de zogenaamde verzuring wil de SP.A van Stevaert ook een gezellig socialisme uitdragen en de middenklasse voor zich winnen. Dat moet u als gewezen maoïst pijn doen aan de oren.
Gezellig is misschien een wat burgerlijk woord, maar ik ben ook een voorstander van het tastbaar maken van de politiek met veel zelfrelativering en humor. Wij hebben bij de jongste Europese campagne bijvoorbeeld een hondje op onze affiches gezet. Het achterliggende idee is: hij kan bijten, maar het is ook een lieverdje. En het is ook niet erg dat je probeert de middenklasse en de jonge ambitieuze tweerverdieners bij je partij te betrekken. Wij zijn niet tegen rijkdom, wij zijn tégen armoede. Onder de leden van onze partij zijn zelfs miljonairs.
Wel willen we voorkomen dat onze volksvertegenwoordigers zakkenvullers worden. Daarom storten we de helft van ons loon in de partijkas. Kamerleden behoren tot de drie procent best verdienende Nederlanders, en ik weet uit ervaring dat ze daar niet hard genoeg voor werken (lacht). Ik vind dat je als verkozene niet exorbitant meer mag verdienen dan de mensen die je vertegenwoordigt. Anders corrumpeert die macht je. In die dingen ben ik nog wel een ouderwetse marxist.

Ja, hoe radicaal bent u eigenlijk nog? U geeft wel kritiek op het neoliberalisme, maar u lijkt het niet echt meer te willen vernietigen.
Ik loop niet weg voor ons verleden. Het maoïsme hoorde bij de wordingsgeschiedenis van onze partij. Uit jeugdige bravoure voelden we ons daar toen toe aangetrokken. En ja, we hebben daar zeker de nodige fouten gemaakt. Maar amper vijf jaar na de oprichting van de SP hebben we de leer van Mao al de nek omgedraaid.

En u bent een aanhanger van Deng geworden?
(lacht) Dat is in elk geval de laatste Chinese leider van wie ik de naam kon uitspreken. Nu zou ik niet eens meer weten wie daar de touwtjes in handen heeft. Wij waren en blijven in het Nederlands parlement ook de enigen die voor een wapenembargo tegen China zijn. Dus ondertussen beschouwen de communisten, als die er nog zijn, mij vast als een renegaat en een revisionist.
Ja, ik ben voor de democratisering van de economie. De politiek is gedemocratiseerd, de verhoudingen tussen man en vrouw zijn gedemocratiseerd, álles is zo’n beetje gedemocratiseerd, behalve de economie. Waarom hebben de aandeelhouders van de bedrijven alles te zeggen en moeten de arbeiders, die de toegevoegde waarde leveren, hun mond houden? Ik ben dus een voorstander van de emancipatie van arbeid tegenover kapitaal. Een democratisch gekozen overheid moet kunnen tussenkomen in het economisch proces door het stellen van regels en wetten.

Om nog één keer terug te komen op Stevaert: hem wordt ook anti-intellectualisme verweten. ‘Ik ben ook maar een simpele kroegbaas’, zegt hij als het een beetje moeilijk wordt.
Ach ja, dat ken ik: ik ben destijds ook begonnen als simpele arbeider. Nu, ik heb niks tegen Steve. Hij lijkt me een aimabel man en ik zou hem graag eens ontmoeten. Maar het cultiveren van niet-diepgravendheid vind ik echt een kwalijke zaak. Als politicus moet je beslissen over leven en dood, over oorlog en vrede, over de toekomst van mensen. Je moet die keuzes uitleggen en motiveren, je moet durven te twijfelen aan je grote gelijk, en je moet vooral héél diep graven. Dat is hard werken, Steve, harder dan een kroegbaas. En daar moet je zeker ook een intellectuele inspanning voor leveren. Je kunt niet alles weglachen of kapot relativeren. Dus ik vind dat Steve eens een serieus boek moet schrijven dat niet over koken gaat. Als je een belangrijk en gezaghebbend politicus bent, moet je je daarnaar gedragen.
Hoe idealistisch, filosofisch en wereldvreemd sommige intellectuelen ook mogen zijn, je hebt zo’n mensen nodig in de samenleving. Dat is mijn grote kritiek op Nederland op dit moment: dat we zo’n denkende, opiniërende klasse gewoon niet meer hebben. De intellectuelen houden nu hun kop en kijken weg. Rampzalig.

Nu u het zegt: het beeld van Nederland als gidsland heeft flink averij opgelopen. Fraudes in het onderwijs en de bouwsector, schandalen rond het koningshuis, problemen in de zorgsector en in de steden, het economisch poldermodel onder water gelopen…
Nederland was nooit een gidsland. Ik heb dat woord nooit uit mijn strot kunnen krijgen. Dat was een pretentieuze attitude die ontstond toen Duitsland te kampen kreeg met extreemrechts en de Nederlanders zich zelfvoldaan op de borst klopten over hoe progressief en tolerant ze wel waren. Terwijl in de volkswijken de discriminatie hand over hand toenam. We keken weg van onze eigen problemen en leunden lui en vet achterover.

Nu wordt de Nederlandse vlag gedragen door een kleurloos figuur als premier Jan Peter Balkenende.
(lacht) Je zou hem een logische vertegenwoordiger van het huidige Nederland kunnen noemen. Al moet ik het schlemielerige beeld dat vaak van Balkenende wordt opgehangen toch corrigeren. Ik heb acht jaar de grote socialist Wim Kok meegemaakt als premier. Dat was pas een hooghartig man! Die kon gewoon niet verdragen dat iemand hem tegensprak of tegen hem opstond. Balkenende van zijn kant verweert zich kranig. Hij voelt zich niet te goed om te antwoorden als je hem een kritische vraag stelt. Vergeet niet uit welke wereld hij komt, hè: hij was hoogleraar aan de christelijke universiteit van Amsterdam; ik geloof dat hij zijn eerste vriendin had op zijn veertigste. Ik ben tegen Balkenende omdat hij een antisociaal beleid voert, niet om hoe hij eruit ziet of omdat hij soms niet goed uit zijn woorden komt.

Nederland is het komende half jaar voorzitter van de Europese Unie. Onze premier Guy Verhofstadt was even in de running om voorzitter van de Europese commissie te worden maar werd uiteindelijk te weinig atlantisch bevonden. Nederland liep, in tegenstelling tot België, braaf aan het handje van de Amerikanen gelopen als het over die onzalige oorlog in Irak ging. Aan welke kant staat u?
Nederland doet er voortdurend alles aan om de VS niet voor het hoofd te stoten, en dat is al heel lang zo. Of het nu Vietnam was, de coup tegen Allende in Chili, of de Amerikaanse steun aan Israël: Nederland steunt altijd de VS. Daar heeft onze gewezen minister van Buitenlandse Zaken Jaap de Hoop Scheffer nu zijn baan als secretaris-generaal van de Navo aan te danken. Dat hardop zeggen is in Nederland al totaal not done! Dus inzake Irak ben ik meer Belg dan Nederlander.
Maar jullie Verhofstadt is een enorme eurofiel die het communautaire Europa, georganiseerd vanuit Brussel, de hele tijd zit op te pijpen. Terwijl ik vind dat we die Europese machtsuitbreiding maar eens moeten matigen. En ik sta daarin niet alleen. De uitslagen van de jongste Europese verkiezingen bewijzen dat overal in Europa de euroscepsis toeneemt. Ik ben zeker niet tegen Europa. Rond belangrijke dingen als economie, defensie en leefmilieu mogen we wat mij betreft nog méér samenwerken. Maar over al de rest zeg ik: laat Europa zich nu eerst maar eens bewijzen. En laten we als politici vooral goed uitleggen aan de bevolking wat de volgende stappen moeten zijn.


http://www.sp.nl/nieuws/indemedia/0407_ ... deng.shtml
Het morele gelijk ligt bij het volk




Citaten van Mustafa Kemal Atatürk over de Islam
Gebruikersavatar
King George
Berichten: 24957
Lid geworden op: zo sep 11, 2011 1:22 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door King George »

Afbeelding
Het morele gelijk ligt bij het volk




Citaten van Mustafa Kemal Atatürk over de Islam
mercator
Berichten: 19672
Lid geworden op: do nov 06, 2008 1:36 pm
Locatie: Vlaanderen

Re: De anti-salonsocialist

Bericht door mercator »

King George schreef:Bij ons wil Steve Stevaert dat alle Vlaamse progressieven aaneenklitten en een kartel vormen. Volgens hem kan de linkerzijde alleen op die manier het politieke heft in handen krijgen.]

Met Stevaert is het inmiddels afgelopen. Na seks schandalen met Marokkaanse en andere dames is hij heel pragmatisch verdronken in het Albert kanaal. "Zelfmoord" is al beslist want zijn fiets lag langs de kant van het kanaal en er dreven 2 van zijn jassen op het water.

Of vermoord door de maffia connecties waar de Belgische socialisten een patent op hebben.
De Ideale Mens is een negroïde transsexueel in een rolstoel
Gebruikersavatar
Ariel
Berichten: 89720
Lid geworden op: wo apr 07, 2004 10:30 pm

Re: De anti-salonsocialist

Bericht door Ariel »

mercator schreef: Met Stevaert is het inmiddels afgelopen. Na seks schandalen met Marokkaanse en andere dames is hij heel pragmatisch verdronken in het Albert kanaal. "Zelfmoord" is al beslist want zijn fiets lag langs de kant van het kanaal en er dreven 2 van zijn jassen op het water.

Of vermoord door de maffia connecties waar de Belgische socialisten een patent op hebben.
Was die vrouw die na 3 jaar een aanklacht indiende soms ook Marokkaans ? Of is haar naam niet bekend.
The heart of the wise inclines to the right,
but the heart of the fool to the left.
mercator
Berichten: 19672
Lid geworden op: do nov 06, 2008 1:36 pm
Locatie: Vlaanderen

Re: De anti-salonsocialist

Bericht door mercator »

Ariel schreef: Was die vrouw die na 3 jaar een aanklacht indiende soms ook Marokkaans ? Of is haar naam niet bekend.
Volgens zijn socialistische vriendjes was Stevaert een o zo toffe vent maar helaas begiftigd met een enorm libido. Neen de naam van zijn laatste verovering is niet bekend. Dat hij werd afgeperst door een Marokkaanse hoer is wel een feit . Steve was dan ook een groot tegenstander van alle vormen van racisme en discriminatie.
Grappig om te zien hoe Stevaert nu als een heilige wordt aanbeden. Terwijl het een ordinaire socialistische dief en verkrachter was.
De Ideale Mens is een negroïde transsexueel in een rolstoel
Gebruikersavatar
xplosive
Berichten: 8906
Lid geworden op: do jun 30, 2011 11:18 pm

Re: De anti-salonsocialist

Bericht door xplosive »

mercator schreef:Of vermoord door de maffia connecties waar de Belgische socialisten een patent op hebben.
Bedoel je de islamitische maffia?
Gun jezelf wat je een ander toewenst     islam = racisme   & de hel op aarde voor mens en dier
                                   koran = racistisch & handboek voor criminelen
      Moslimlanden bewijzen dagelijks:    meer islam = meer verkrachte mensenrechten
mercator
Berichten: 19672
Lid geworden op: do nov 06, 2008 1:36 pm
Locatie: Vlaanderen

Re: De anti-salonsocialist

Bericht door mercator »

xplosive schreef:
mercator schreef:Of vermoord door de maffia connecties waar de Belgische socialisten een patent op hebben.
Bedoel je de islamitische maffia?
De moorden op de socialistische baronnen Cools en Vanderbiest werden georganiseerd door de Italiaanse maffia, maar uitgevoerd door Tunesische huurmoordenaars. Mooie multiculturele samenwerking dus.
De Ideale Mens is een negroïde transsexueel in een rolstoel
Gebruikersavatar
King George
Berichten: 24957
Lid geworden op: zo sep 11, 2011 1:22 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door King George »

1983, dan praten we over andere tijden. De SP heeft helaas z'n rug niet recht durven te houden en boog af naar de politiek correcte comfort zone.

Afbeelding
Het morele gelijk ligt bij het volk




Citaten van Mustafa Kemal Atatürk over de Islam
Gebruikersavatar
King George
Berichten: 24957
Lid geworden op: zo sep 11, 2011 1:22 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door King George »

‘Voor ons kan niks, voor hen alles’

Door: Maurice Blessing

Historisch Nieuwsblad 7/2012

De massale naoorlogse arbeidsmigratie had ingrijpende gevolgen voor met name de Nederlandse autochtone arbeider. Toch is de laatste nooit bij het migratiebeleid betrokken geweest, ook niet indirect via zijn ‘natuurlijke’ belangenbehartiger: de vakbond. Migratiebeleid was vooral een zaak van onderhandelende ambtenaren en lobbyisten.

De geschiedenis van de naoorlogse arbeidsmigratie in Nederland laat zich het best omschrijven als een kroniek van de aangekondigde onvrede.

Nederland is in de zomer van 1945 koud bevrijd of de directies van de Limburgse mijnen kondigen aan buitenlandse arbeidskrachten te willen gaan werven. Vóór de oorlog was immers al één op de drie ‘Limburgse’ mijnwerkers uit het buitenland afkomstig – voornamelijk uit Duitsland, Polen, Joegoslavië en Italië. En omdat de komende jaren, vanwege de voorgenomen Wederopbouw, de vraag naar kolengestookte energie waarschijnlijk groter zal zijn dan ooit en ook de vraag naar Nederlandse arbeidskrachten naar verwachting flink zal toenemen, lijkt het de mijndirecteuren niet meer dan logisch als vanouds buitenlandse arbeiders te gaan rekruteren.

De Algemene Mijnwerkersbond reageert als door een wesp gestoken. In het septembernummer van bondsperiodiek Ons Orgaan verkondigt de redactie dat Nederlandse kompels in het verleden slechts hinder hebben ondervonden van hun buitenlandse collega’s. ‘Zij zijn het geweest die hier het jaagsysteem in de hand hebben gewerkt door hun ploeteren wat ze deden, door hun overwerk en Zondagsdiensten, want zij waren het die hier kwamen en niets bezaten. Zij waren het die de goede posten of de betere baantjes innamen en zodoende nog meer in de gelegenheid kwamen onze mensen te jagen. Ja, zij waren het ook die op de noodlottige 10e Mei 1940 ons land mee verraden hebben.’

Het is achteraf gemakkelijk deze passage uit het ledenblad van de Algemene Mijnwerkersbond af te serveren als niet meer dan een abjecte uiting van vreemdelingenhaat. Zo kapittelen de auteurs van een recent overzicht van de Nederlandse migratiegeschiedenis Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie (zie kader) de redactie van Ons Orgaan vanwege haar ‘“eigen volk eerst”-achtige houding’.

Enige xenofobie lijkt de auteur van het stuk inderdaad niet vreemd te zijn. Maar dat wil niet zeggen dat de mijnwerkers geen gegronde redenen hadden om, anno 1945, de aangekondigde buitenlandse wervingsactiviteiten van de mijndirecties met wantrouwen te bejegenen.

Na het uitbreken van de zware economische crisis van de jaren dertig (een periode die men zich vlak na de oorlog nog goed moet hebben herinnerd, al was het maar omdat de toenmalige economische situatie er op het oog zoveel overeenkomsten mee vertoonde) waren Nederlandse werkgevers aanvankelijk doodgemoedereerd doorgegaan met het aannemen van jonge buitenlandse arbeidskrachten.

Deze waren over het algemeen meegaander waar het onbetaald overwerk betrof, en bereid voor een lager weekloon te werken dan lokale werknemers. Die hadden immers meestal een familie te onderhouden – niet zelden inclusief AOW-loze (schoon)ouders. De centrale overheid moest eraan te pas komen om deze import van goedkope en kneedbare buitenlandse arbeidskrachten in tijden van nationale massawerkloosheid een halt toe te roepen. De vakbonden hadden daarin een belangrijke, alarmerende rol gespeeld.

Dat er bij de aanvankelijk felle afkeuring van de buitenlandse wervingsplannen door de Mijnwerkersbond meer speelde dan vreemdelingenhaat, blijkt ook uit de opmerkelijke draai die de Mijnwerkersbond maakte toen eind jaren veertig de verwachtingen van de mijndirecties bewaarheid werden. De krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt werd zo groot dat de mijnen de almaar groeiende vraag naar steenkool nauwelijks nog konden bijbenen. De Bond verzette zich op dat moment niet langer tegen het aantrekken van buitenlandse arbeiders, mits ze hetzelfde betaald kregen als autochtone kompels en slechts voor een strikt gelimiteerde periode werden aangesteld.

Niet dat de opstelling van de Bond overigens veel uitmaakte. Het naoorlogse immigratiebeleid kwam namelijk niet tot stand door middel van onderhandelingen tussen de sociale partners. Het waren uitsluitend de ambtenaren van de betrokken ministeries – met name Justitie en Sociale Zaken – die, achter gesloten deuren en op basis van een beproefd proces van interministerieel geven en nemen, het nationale vreemdelingenbeleid in elkaar polderden. Het is wat dat betreft veelzeggend dat Nederlandse overheidsinstanties tot 1967 uitsluitend per geheime circulaire over het te voeren vreemdelingenbeleid communiceerden.

Terwijl de ambtenaren van Justitie Nederland vanouds het liefst volledig ‘schoon’ willen houden, maken die van Sociale Zaken zich al kort na de oorlog sterk voor beperkte arbeidsmigratie. In 1949 trekt Sociale Zaken, met dank aan de mijnbouwlobby, aan het langste eind. In dat jaar sluit Nederland zijn eerste officiële wervingsverdrag met Italië.

De overeenkomst is toegespitst op de behoeften van de Limburgse steenkolenindustrie, en de eisen zijn buitengewoon streng – veel strenger dan in de buurlanden Duitsland en België. Italianen die in de Limburgse mijnen willen werken moeten tussen de negentien en dertig jaar oud zijn, fysiek in orde en vrijgezel, ze moeten kunnen lezen en schrijven, én ze mogen geen communistische sympathieën koesteren of een strafblad hebben – met die laatste twee voorwaarden wordt Justitie nog enigszins tegemoet gekomen.
De paar dozijn uitverkoren Italiaanse mijnwerkers in spe worden gehuisvest in voormalige dwangarbeiderkampen in Zuid-Limburg. Als de eerste lichamelijk en ideologisch onbevlekte Italiaanse arbeidsmigranten in het Limburgse heuvelland arriveren, reikhalzend uitkijkend naar het land van melk, honing en verregaande seksemenging dat hun in de officiële wervingsbrochures was voorgespiegeld, zit het prikkeldraad rond de omheiningen nog stevig op zijn plek.

Nederlandse politici en topambtenaren zullen vanaf dat moment tot vervelens toe blijven herhalen dat Nederland absolúút geen immigratieland is en dat ook nóóit is geweest, en dat gastarbeid slechts een zeer tijdelijk verschijnsel is, uit de meest nijpende doch niettemin vliedende noden der natie geboren en onveranderlijk aan de allerstrengste doch rechtvaardige voorwaarden verbonden.

Maar alle flinke woorden kunnen niet verhelen dat de aanvankelijk zo strenge voorwaarden voor arbeidsmigratie gestaag maar zeker worden afgezwakt en bijgesteld.

Eind jaren vijftig slaagt een bonte coalitie van Twentse textielbaronnen, Rotterdamse scheepsbouwers en Noord-Hollandse metaalindustriëlen erin Sociale Zaken te overtuigen van het nut om nog eens 2600 arbeidsvergunningen aan Italiaanse arbeidsmigranten te verstrekken. Het argument luidt dat de industrialiseringsplannen van de regering groot gevaar lopen als het immigratiebeleid niet snel wordt versoepeld.

Voor alternatieven als het verhogen van de productie per werknemer door diepte-investeringen zou op dat moment onvoldoende kapitaal beschikbaar zijn. Een ander voor de hand liggend alternatief, het stimuleren van Nederlandse vrouwen om zich in groteren getale op de arbeidsmarkt te begeven, lijkt bij geen van de betrokkenen te zijn opgekomen. Mogelijk jaagt de vestiging van buitenlandse arbeiders in een land met een nog altijd hoogst alarmerende woningnood de Nederlandse regeringen – waarin de confessionele partijen traditiegetrouw het belangrijkste machtblok vormden – minder schrik aan dan het ronduit afschuwelijke toekomstvisioen van aan het arbeidsproces wennende Nederlandse jongedames.

Indirect worden de vakbonden nu wel bij de plannen betrokken. Ze krijgen de mondelinge toezegging dat de nieuwe lichting Italiaanse arbeiders slechts twee jaar in Nederland mag werken, voor exact hetzelfde loon als de arbeiders in vaste dienst. Maar de toezeggingen blijken in de praktijk weinig waard. De gestelde maximumtermijn wordt door de werkgevers continu opgerekt, met het argument dat het een dwaze vorm van kapitaalvernietiging is om werknemers telkens te vervangen zodra ze zijn ingewerkt.

En hoewel de arbeidsmigranten inderdaad hetzelfde loon krijgen uitbetaald als hun Nederlandse collega’s, roepen de extraatjes die ze daarbovenop ontvangen (zoals een toelage voor voeding en huisvesting in de – overigens vaak spartaanse – pensions en kosthuizen, de bijdragen aan speciaal voor de buitenlanders georganiseerde ‘recreatieve activiteiten’, de extra vakantiedagen en het extra vakantiegeld voor het jaarlijkse bezoek aan de familie in Italië) onvermijdelijk afgunst op.

Uit deze periode zijn dan ook de eerste ontevreden geluiden vanaf de werkvloer overgeleverd over de veronderstelde bevoordeling van buitenlandse werknemers. Zo herinnert Herman Bode, voormalig arbeider in de Hengelose fabrieken van Stork en Hazemeyer en later vicevoorzitter van vakcentrale FNV, zich begin jaren negentig dat de komst van de eerste buitenlandse metaalarbeiders in Nederland al tot opgetrokken wenkbrauwen leidde bij hun autochtone collega’s. Enkele jaren eerder waren er in die sector immers nog gedwongen ontslagen gevallen. Bovendien konden ‘vaste’ arbeiders toen nog in principe binnen twee weken de laan uit worden gestuurd. De tijdelijke contracten voor gastarbeiders sloten zo’n korte opzegtermijn uit.

‘Voor buitenlandse arbeiders werden allerlei dingen gefinancierd die aan de neus van Nederlandse werknemers voorbijgingen,’ aldus Bode. ‘“Voor ons kan niks,” zeiden Nederlandse arbeiders, ‘“en voor hen kan alles.”’ Dat de vakbonden de extraatjes voor buitenlandse arbeiders in het openbaar bleven verdedigen, ondanks de overduidelijke weerstand die daar onder de eigen achterban tegen heerste, verklaart hij als volgt: ‘We zaten toen nog in de sfeer van: samen verantwoordelijk voor Nederland. Een economie met blijvende werkgelegenheid op gang houden, dat was ons doel.’

De werkelijkheid ligt echter een stukje ingewikkelder – deskundigen spreken in dit opzicht wel van ‘het vakbondsdilemma’. Dat komt in het kort op het volgende neer. Enerzijds weten vakbondsbestuurders donders goed dat arbeidsmigratie op de korte termijn negatief uitpakt voor hun onderhandelingspositie bij de werkgevers, met name waar dit de belangenbehartiging betreft van die leden die voor een relatief lage beloning fysiek zwaar en ongezond handwerk verrichten. Deze veelal on- of laaggeschoolde werknemers kunnen immers het gemakkelijkst en goedkoopst worden vervangen door buitenlandse arbeidskrachten.

Aan de andere kant zijn vakbondsbestuurders zich altijd bewust geweest van het feit dat arbeidsmigratie door de bank genomen een positieve invloed uitoefent op de winstcijfers van het bedrijfsleven. Dit betekent dat er dankzij de instroom van goedkope arbeidskrachten ook wat valt te halen – een situatie die zich in het Nederland van de jaren zestig en begin jaren zeventig ook daadwerkelijk heeft voorgedaan.

Dit besef dat arbeidsmigratie zowel negatief als positief kan uitpakken voor de positie van de vakbeweging leidde ertoe dat bestuurders zich het liefst op de vlakte hielden waar dit het onderwerp immigratie betrof. Dat de achterban duidelijk kritischer oordeelde over het fenomeen ‘gastarbeider’ dan het leidende kader, was een reden te meer om dit gevoelige onderwerp zowel intern als in het openbaar zo veel mogelijk te negeren.

Slechts zeer incidenteel traden de bonden met een standpunt over immigratie naar buiten. Zo uitten zij in 1965, in een brief aan KVP-premier Cals, hun zorgen over de groeiende toestroom van ‘spontane’ arbeidsmigranten. Hiermee werden de arbeidsmigranten bedoeld die volledig op eigen houtje naar Nederland afreisden, zonder van de officiële wervingskanalen gebruik te maken. Werkgevers vonden dat een welkome ontwikkeling, omdat het aanzienlijk goedkoper en effectiever was een buitenlandse arbeidskracht ‘aan de poort’ te rekruteren dan het hele bureaucratische proces van officiële werving in de herkomstlanden te doorlopen.

De regering-Cals liet niets van zich horen. Voor de zekerheid stuurden de Nederlandse werkgevers, in de vorm van de Raad van Nederlandse Werkgeversbonden, toch nog maar een eigen brief, waarin zij wezen op het ‘levensbelang’ van de buitenlandse werknemers voor de Nederlandse economie. Hun spontane komst naar de Lage Landen moest volgens de Raad worden opgevat als compliment voor de krachtige wijze waarop de Nederlandse industrie zich ontwikkelde. Bovendien, zo waarschuwden de werkgevers, zou de Nederlandse regering zich in de eigen voet schieten wanneer zij zichzelf binnen de EEG in een uitzonderingspositie zou plaatsen door als enige lid het interne vrije verkeer van arbeidskrachten te belemmeren.

Met dat laatste argument gingen de werkgevers welwillend voorbij aan het feit dat de meeste arbeidsmigranten helemaal niet uit de EEG afkomstig waren. Dat gold niet alleen voor de ‘spontanen’, maar ook in toenemende mate voor de officieel geworven gastarbeiders. Het nieuwe, relatief liberale wervingsverdrag dat in 1960 op aandringen van diezelfde werkgevers met EEG-lid Italië was gesloten, vormde namelijk de blauwdruk voor latere overeenkomsten met niet-EEG-landen als Spanje (1961), Turkije (1964), Marokko (1969) en Joegoslavië (1970).

In datzelfde jaar 1960 werd bovendien een modelarbeidsovereenkomst voor gastarbeiders opgesteld waarin de mogelijkheid tot oneindige verlenging van tijdelijke arbeidscontracten werd opengelaten. Daarbovenop werden de regels voor gezinshereniging, op initiatief van de confessionele en liberale partijen, geleidelijk aan opgerekt. Zo konden Turkse gastarbeiders vanaf 1966, en vanaf 1970 ook de Marokkaanse, na één jaar hun gezin laten overkomen.

Overigens keerden de meeste arbeidsmigranten die begin jaren zestig naar Nederland kwamen inderdaad, zoals werkgeversorganisaties niet moe werden te benadrukken, op termijn terug naar hun geboorteland. Deze trend sloeg echter om op het moment dat het Nederlandse vreemdelingenbeleid, mede als reactie op de economische dip van 1966-’67, inderdaad werd aangescherpt. Toen het voor niet-EEG-ingezetenen moeilijker werd op eigen gelegenheid een werk- en verblijfsvergunning te bemachtigen, bleken steeds meer arbeidsmigranten – met name de niet-Europese – zich blijvend in Nederland te vestigen.

Dat klinkt misschien niet logisch, maar dat was het wel degelijk. Juist omdat migranten van buiten Europa er niet langer op vertrouwden dat ze na een vertrek uit Nederland gewoon mochten terugkeren wanneer ze daar behoefte aan hadden, bleven ze zitten waar ze zaten. Met als gevolg dat het aanbod van buitenlandse arbeiders vanaf dat moment los kwam te staan van de vraag op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Sterker nog: toen de Nederlandse economie na 1973 in een langdurige recessie terechtkwam en de werkloosheid ook onder gastarbeiders sterk opliep, nam de immigratie van met name Turken en Marokkanen een grote vlucht. Zo was alleen al het aantal Turkse immigranten in 1977 even groot als het totaalaantal immigranten in 1965 (rond de 42.000).

De afgelopen jaren is het bon ton geweest deze opmerkelijke immigratiegroeistuip toe te schrijven aan ‘links’ beleid, en dan met name dan aan het kabinet van PvdA-premier Den Uyl (1973-1977). Daar valt nogal wat op af te dingen. Inderdaad zwengelde dit kabinet de immigratie aan, maar volkomen ongewild en op een geheel andere wijze dan critici van ‘de linkse kerk’ het nu doen voorkomen.

Het was immers juist het kabinet-Den Uyl dat in 1973 aankondigde dat definitief paal en perk moest worden gesteld aan de arbeidsmigratie. En binnen deze centrum-linkse regering was het de PvdA die zich het meest kritisch uitliet over het verschijnsel gastarbeid. De PvdA wees ook op de zorgwekkende situatie in de oude volkswijken en de verzwakte positie van de Nederlandse arbeider op de arbeidsmarkt. De confessionele en liberale partijen bleven daarentegen het belang van de ‘internationale arbeidsforens’ benadrukken. Zo verkondigden ze luidkeels hun verontwaardiging over de ‘oprotpremie’ van 500 gulden die het kabinet terugkerende gastarbeiders in het vooruitzicht wilde stellen.

De ‘oprotpremie’ kwam er niet. Maar de buitenlandse werving werd in 1974 drastisch teruggeschroefd. De tijdelijke verblijfsvergunning van arbeidsmigranten van buiten de EEG kon niet meer oneindig worden verlengd. Het moet in deze jaren van economische stagnatie en steeds strenger wordende immigratieregels tot veel Marokkaanse en Turkse migranten zijn doorgedrongen dat ze mogelijk nooit meer naar hun geboorteland zouden terugkeren. Want zeker wanneer ze werkloos raakten en in de WAO terechtkwamen – die door werkgevers veelvuldig als goedkope afvloeiingsregeling werd gebruikt – was terugkeer niet langer een optie: in het land van herkomst hadden ze immers geen financiële rechten opgebouwd.

Massaal werden daarom in de recessiejaren zeventig en tijdens de al even troosteloze jaren tachtig echtgenotes en kinderen van arbeidsmigranten naar Nederland gehaald. Dat gebeurde op basis van dezelfde regels voor gezinshereniging die confessionele en liberale politici gedurende de jaren zestig op ideologische en pragmatische gronden hadden opgerekt. De nieuwe migrantengezinnen kwamen terecht in oude, deels verkrotte arbeiderswijken, waaruit een groot deel van de oorspronkelijke bevolking op hetzelfde moment vertrok naar nieuwbouwwijken in ‘groeikernen’ als Purmerend, Almere en Spijkenisse.

Het was de vakorganisatie FNV die begin jaren tachtig het allereerste serieuze onderzoek initieerde naar de beeldvorming over arbeidsmigranten onder de vakbondsleden. Geen enkele vakbond zal dit experiment ooit herhalen. Er bleek niet zoveel te zijn veranderd sinds september 1945. Of het moest zijn dat de afkeer van autochtone vakbondsleden zich nu vooral richtte op ‘moslims’ en hun veronderstelde aanpassingsproblemen en achterlijke religie.

De uitkomst van het FNV-onderzoek leidde niet tot een nationaal debat. Zoals het hele Nederlandse migratiebeleid tot eind jaren negentig nooit onderwerp is geweest van enige maatschappelijke discussie, maar vooral het product was van ambtenaren, lobbygroepen en apathische – want in een pijnlijke spagaat verkerende – vakbonden.

Dat maakt het Nederlandse naoorlogse immigratiebeleid niet automatisch een slecht immigratiebeleid. Maar het is wel een beleid dat werd gekenmerkt door een volledig gebrek aan inspraak van (of zelfs maar zijdelingse ruggespraak met) die Nederlanders die hun leven zonder enige twijfel het meest hebben zien veranderen ten gevolge van de naoorlogse arbeidsmigratie: de autochtone (voormalige) arbeiders en hun gezinnen.

Meer weten

Boeken

Een handzaam overzicht van de Nederlandse migratiegeschiedenis vormt het in de tekst genoemde Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie van Leo en Jan Lucassen (2011).

Diepgravender en minder polemisch van opzet is Een gouden armband. Een geschiedenis van mediterrane immigranten in Nederland (1945-1994) van de journalist Will Tinnemans (1994). Dit is met recht een klassieker in het genre. De auteur lijkt zich als een van de weinige migratiehistorici te realiseren dat een geschiedenis van de immigratie in Nederland niet alleen het verhaal van de immigrant moet vertellen, maar ook dat van de ontvangende samenleving.

Het aangehaalde onderzoek van de FNV is in enkele gespecialiseerde universiteitsbibliotheken te leen, onder de titel FNV’er aan het woord over buitenlandse werknemers (De Jongh, Van der Laan, Rath, 1984). De studie toont aan hoe decennia van paternalisme en taboeïsering tot aanzienlijke onvrede en onwetendheid onder autochtone vakbondsleden hebben geleid.

Dat de situatie twee decennia later eerder is verslechterd dan verbeterd, lijkt de conclusie te zijn van Vakbonden en immigranten in Nederland (2002) van politicologe Judith Roosblad. Zie verder ook: Afri. Leven in een migrantenwijk (2009) van Jutta Chorus, over de segregatie en het wederzijdse onbegrip in de Rotterdamse Afrikaanderwijk.

Internet
Sinds anderhalf jaar onderhoudt het Centrum voor de Geschiedenis van Migranten een niet al te evenwichtige website voor het grote publiek, getiteld http://www.vijfeeuwenmigratie.nl. De website lijkt vooral tot doel te hebben de beeldvorming rond immigratie onder autochtone Nederlanders te verbeteren.

Emile Roemer, fractievoorzitter van de SP, koos voor de naoorlogse arbeidsmigratie:
Historisch Nieuwsblad brengt goed in beeld hoe de naoorlogse arbeidsmigratie op gang is gebracht. Gastarbeid is vanaf het begin vooral een wens van werkgevers geweest. Zij wilden lagere lonen en volledige beschikbaarheid van arbeid. Toen én nu wordt de inzet van goedkope arbeid gebruikt om lonen te drukken en concurrentie op arbeidvoorwaarden te versterken. Dat leidt uiteraard tot misstanden: destijds in de mijnen, vandaag de dag bij aspergestekers.

Ongereguleerde arbeidsmigratie leidt tot uitbuiting van buitenlanders, problemen in oude wijken en verdringing op de arbeidsmarkt. De schuld daarvan ligt niet bij migranten, maar bij ondernemers die onderbetalen en bij politici die de toestroom niet reguleren. Je kunt mensen niet kwalijk nemen dat zij hun levensgeluk in het buitenland zoeken.

Het artikel is voor mij een bevestiging: als migranten mogen werken onder het minimumloon én zonder goede arbeidsvoorwaarden, leidt arbeidsmigratie tot uitbuiting en verdringing. Alle reden dus om hier zorgvuldig mee om te gaan, niet uit angst voor wat vreemd is, maar juist om de sociale samenhang tussen álle mensen te versterken.’


https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/ ... alles.html
Het morele gelijk ligt bij het volk




Citaten van Mustafa Kemal Atatürk over de Islam
Gebruikersavatar
Pizzaman
Berichten: 2485
Lid geworden op: do apr 14, 2016 8:43 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door Pizzaman »

Anton Constandse, dat was nog een echte linkse. ik denk dattie de 10.000 toeren per minuut gaat halen
bij het omdraaien in z'n graf als ie zou weten hoe het nu gaat met 'links'. Belasting heffen voor het milieu, en zo.
Constandse zou 10 jerrycans olie kopen en ze als protest in de Amsterdamse grachten donderen.
Zalig zijn de onnozelen en simpelen van geest, want zij zullen er in lopen.
Gebruikersavatar
sjun
Berichten: 12549
Lid geworden op: zo mei 11, 2014 8:29 pm
Locatie: Visoko

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door sjun »

Er gebeurt nog iets meer dan arbeidsverdringing: Nooit op de Nederlandse TV...
:shock:
Het recht op vrije meningsuiting wordt algemeen geaccepteerd, totdat iemand er daadwerkelijk gebruik van wil maken.
Gebruikersavatar
King George
Berichten: 24957
Lid geworden op: zo sep 11, 2011 1:22 pm

Re: Gastarbeid en Kapitaal (1983, SP, brochure)

Bericht door King George »

Report On Multiculturalism In France. Muslims Are Turning It Into A 3rd World Dump.

Let's face it folks, multiculturalism is a failed social experiment. When you force incompatible ethnic groups to live together, one or more of those groups will try to assert dominance over everyone else.

Immigrants from the third world do absolutely nothing to improve the quality of life in western nations. They don't "enrich our culture" as the leftist, egalitarian goons insist. Instead, they turn entire neighborhoods into dangerous, crime-ridden crapholes that resemble the very home countries they fled from. The simple truth is that most of them never assimilate.

Whether it's France, the USA, England, Sweden or whatever, the result is always the same. More third world scum equals more crime and a lower standard of living.
Het morele gelijk ligt bij het volk




Citaten van Mustafa Kemal Atatürk over de Islam
Plaats reactie