III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
“Ik ben een atheïst, maar ik heb helemaal geen problemen met religies. Het zijn vaak de gelovigen zélf die dit gebod overtreden door een moreel oordeel te vellen over mensen die voor abortus of euthanasie kiezen. Dan denk ik: als je zo religieus bent, moet je toch weten dat God altijd het laatste woord heeft?”
IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
“Doordat ik mijn werk nooit als werk heb gezien, zou ik mezelf ook geen workaholic willen noemen – ook al ben ik er zo’n tachtig uur per weer mee bezig. Als zelfstandig Kamerlid zal ik het nóg drukker krijgen. Misschien krijg ik er binnenkort nog één medewerker bij – meer schijnt de democratie niet te mogen kosten. Als alles blijft zoals het nu is, zal ik tot de volgende verkiezingen in 2025 zelfstandig lid blijven van de Tweede Kamer. Wat daarna gaat gebeuren weet ik niet – er is wel meer gebeurd waar ik nooit eerder aan had gedacht – maar één ding is zeker: de sage met Volt is nog lang niet ten einde.”
V Eer uw vader en uw moeder
“De kleuterschool gaat uit. Hoe oud ben ik? Vier, vijf jaar? Waar is mijn moeder? Ze staat niet bij de poort om me af te halen... Een buurvrouw helpt me oversteken. Ik loop naar huis, hoor mijn tweejarige broertje krijsen, doe de deur open en zie mama op de grond liggen, knock-out van al de klappen die ze van mijn vader heeft gekregen...
Tijdens therapie is me vaak gevraagd wat mijn eerste jeugdherinneringen waren. Het moeten er meer zijn, maar alles lijkt te zijn samengebald in dat ene moment. Zo was mijn jeugd: onveilig. Mijn vader moest zich afreageren en hij gebruikte ons als boksbal. Ik heb lang geprobeerd te begrijpen waarom hij ons mishandelde. Mijn oma heeft ooit verteld dat hij op jonge leeftijd door een neurologische laesie, een soort hersenaandoening – in het bergdorp waar hij is opgegroeid, bestond daar geen goede medische behandeling voor – een keer in coma was geraakt. Die aandoening zou ervoor zorgen dat je je driften niet goed kunt beheersen, maar mijn vader had over veel andere dingen juist wel veel controle; hij kon goed sparen en dingen plannen... Het was frustratie, domme agressie en het leek alleen maar erger te worden.
Op een dag, in september 2001, bereikte zijn woede een kookpunt en heeft mijn vader geprobeerd me te doden. Hoe precies, dat wil ik liever, veel later, eerst aan mijn kind vertellen. Ik kan je wel zeggen dat mijn moeder en mijn zus hebben gevochten om te voorkomen dat het hem zou lukken. De politie was er gelukkig op tijd bij, ik werd naar het ziekenhuis gebracht waar bleek dat ik door het oog van de naald was gekropen.
Lichamelijk was ik min of meer ongedeerd gebleven, maar de jaren die volgden waren psychisch heel erg zwaar. Tegelijkertijd was er een andere Nilüfer opgestaan; een vrouw die ervoor zou zorgen dat niemand haar nog eens op die manier zou kunnen raken.
Het hielp me om er met een therapeut over te praten en ik had ook het idee dat ik het leven weer aankon, maar na vijf jaar kreeg ik weer een terugval. Hoe had dit ooit kunnen gebeuren? Wat had ik hem misdaan? Zouden we misschien, ooit, nog een vader-dochterband kunnen opbouwen? De psychiater die ik in die jaren na de eerste ellende bezocht, wist me in zekere zin te ontnuchteren. Hij zei: ‘Je zult op al je vragen nooit een bevredigend antwoord vinden. Dit zijn de feiten, sluit er vrede mee.’ Zijn advies werkte enorm bevrijdend. We gaan nooit een picture perfect family worden. Ook niet op zijn oude dag. De waarheid is dat we een getroebleerd gezin zijn omdat we een agressor in ons midden hebben. Basta.
Mijn vader woont in Weert, alleen. Niemand wil nog iets met hem te maken hebben. Tijdens ons laatste gesprek zei hij dat ik het Kamerlidmaatschap in feite aan hem te danken had. Dat ik álles aan hem te danken had. En dat ik dat goed moest onthouden. ‘Ook dat je hebt geprobeerd me te vermoorden?’, vroeg ik.
Mijn moeder woont al vijfenhalf jaar bij mij in huis. Ik ben vroeger heel boos op haar geweest: waarom ging ze niet gewoon weg bij die man? Waarom had ze ons niet naar een veiliger plek gebracht? Tijdens die laatste therapie heb ik leren inzien – en kunnen accepteren – dat zij anders in elkaar zit dan ik. Ik ben feller, meer resultaatgericht, iemand die de troepen wil leiden. Zij heeft nooit met haar vuist op tafel geslagen, ze is lief en behulpzaam, probeert conflicten uit de weg te gaan. Ik eer haar, om wie ze is en wat ze voor mij doet. Voor mijn vader heb ik geen enkel respect. Hij bestaat al lang niet meer voor mij.”
VI Gij zult niet doodslaan
“Het gekke is: ook aan doodsbedreigingen kun je gewend raken. Toch besloot ik na het lezen van een artikel over de digitale knokploeg van Forum voor Democratie, op het laatste moment toch maar géén bod uit te brengen op dat ene benedenhuis, met die grote, glazen pui.”
VII Gij zult niet echtbreken
“We draaiden al een tijdje om elkaar heen, maar in januari 2014 kregen we echt verkering. Een maand later waren we op weg naar het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis. Vlak voordat we daar naar binnen stapten, zei Bas: ‘Als het klopt waar ik bang voor ben en ik straks te horen zal krijgen dat ik kanker heb, dan mag je ook besluiten om bij me weg te gaan.’ Ik heb dat geen tel overwogen, maar ik had geen idee waar ik aan begon. Want ja, hij hád darmkanker en het ging heel snel erg slecht met hem. Toen ik zwanger werd, hoopten we dat Bas nog vijf, zes jaar zou leven, maar in januari 2017, vier maanden na Mikails geboorte, was de pijn al ondraaglijk geworden... Het klinkt misschien gek wat ik nu ga zeggen, maar op een zeker moment begon Bas naar de dood te ruiken. Toen ik die gekke, zurige lucht voor het eerst rook, wist ik: dit kan niet lang meer duren.
We zijn als gezin nog een paar dagen naar Parijs gegaan, maar eigenlijk was dat uitstapje al veel te belastend voor hem. Hij was alleen nog maar bezig met pijnbestrijding, tegen alle krachten van de natuur in. Op een dag besloot Bas dat het afgelopen moest zijn. Op 8 maart 2017 kreeg hij euthanasie, hier in huis. Meteen na zijn overlijden gaf ik hem nog één laatste kus. Het duurde even voordat ik het registreerde: hij rook niet langer naar de dood. Dat vond ik zo’n troostrijke gedachte: de geur is weg, hij lijdt niet meer... We zijn getrouwd geweest zoals het door grote religies wordt voorgeschreven: in voor- en tegenspoed, tot de dood ons heeft gescheiden.”
VIII Gij zult niet stelen
“Tijdens mijn maidenspeech in de Tweede Kamer gebruikte ik een citaat uit De Vliegeraar van Khaled Hosseini: ‘Er is slechts één zonde, niet meer dan één en dat is diefstal’. Ik doelde destijds op het inhumane beleid in het vluchtelingenkamp Moria waar de menselijke waardigheid werd gestolen, de toeslagen-affaire die getroffen gezinnen van hun mooiste jaren had beroofd, en de verwaarlozing van het klimaat: de diefstal van een schoon milieu voor komende generaties. Inmiddels kan ik het ook op mijn persoonlijke situatie betrekken. Ik ben bestolen van mijn goede naam, bestolen van mijn onschuld, maar ik ga terugpakken wat mij toebehoort.”
IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
“Laurens Dassen heeft zo’n beetje tegen iedereen een valse getuigenis afgelegd: tegen mij, tegen de leden van Volt en zelfs tegen de rechter. Terwijl hij op 13 februari – toen hij me onder valse voorwendselen naar het partijbureau probeerde te lokken – beweerde dat er ‘meerdere klachten’ over mij waren binnengekomen, bleek later uit de stukken in de rechtbank dat alleen mijn voormalige persoonlijke medewerker zich op dat moment over mij had beklaagd. Het onderzoeksbureau deed onderzoek naar de geronselde meldingen van daarná. Toen ik mijn schorsing met succes had aangevochten, beloofde Dassen de rechter dat alles opgelost en teruggedraaid zou worden. Maar een dag later werd alweer overwogen om tegen de beslissing in hoger beroep te gaan. Kort daarna werd ik geroyeerd als lid van Volt. Vanwege die dertien meldingen, zeiden ze, terwijl ik nog altijd geen idee waar het nou precies over ging. Op dat moment besloot ik Dassen, de vereniging Volt en die dertien zogenaamde slachtoffers aan te klagen voor smaad, laster, samenspanning en reputatieschade.
Op 13 maart hebben Dassen en zijn klagers zich verlaagd om NRC met hun smerige leugens op het verkeerde been te zetten. Alles, echt alles wat in dat artikel wordt beweerd is uit z’n verband getrokken. Ja, ik ben twee jaar geleden dronken geworden op mijn eigen verjaardag, boehoe! Mag dat niet? Moet iets, wat ik vanwege mijn kind liever voor mezelf had gehouden, aan de grote klok gehangen worden?
Of dat verhaal van die ‘tik op de billen’. Dat is dus de klacht van mijn persoonlijke medewerker waar het allemaal mee begon. Een homoseksuele man met wie ik, vóór ik actief werd als Kamerlid, heel amicaal omging. We noemden elkaar ‘meid’, ‘poes’ en ‘schat’ en ja, we hebben elkaar destijds, in het voorbijgaan, weleens een tik tegen de billen gegeven. Het was misschien wel beter geweest als we een harde knip hadden gemaakt toen ik in de Kamer ging werken: van nu af aan gaan we professioneler met elkaar om.
Dan mijn zogenaamd seksueel grensoverschrijdende gedrag: probeer je eens voor te stellen hoe ik, een vrouw van één meter eenenzestig, een man van bijna twee meter zou moeten belagen? Ik heb de app-gesprekken nagelopen van de mensen die zijn leeggelopen in NRC: daar komt niet één ongepaste opmerking in voor! Ik kan onaardig zijn, dat is waar. Achteraf denk ik weleens: jeetje, Nil, dat kon misschien wel iets minder bot of lomp. Tegelijkertijd vind ik het ook niet zo gek dat ik weleens boos word als in de Kamer bepaalde resultaten niet worden behaald. Ik heb geen tijd om iedereen voortdurend een aai over de bol te geven.
En ja, ik vind óók dat we qua uiterlijk representatief voor de dag moeten komen dus heb ik Marieke Koekkoek een keer op haar – laat ik het voorzichtig zeggen – slonzige verschijning aangesproken. Ik snap dat je zoiets niet leuk kunt vinden, maar moet je vervolgens een jaar lang weigeren nog een woord met me te wisselen? Als je tegen een directe collega, hiërarchisch je gelijke, niet durft te zeggen wat je dwarszit, hoe denk je dan een kabinet aan te kunnen spreken? Hiermee laat je toch zien dat je volkomen ongeschikt bent voor dit werk? Het zou wat mij betreft de beste uitkomst van dit hele verhaal zijn, als incompetente mensen zoals Dassen en Koekkoek door een rechter op de vingers worden getikt en daarna zelf besluiten om de politiek te verlaten. Ik zal in ieder geval doorgaan met vechten tot mijn naam is gezuiverd. Dat ben ik aan mijn kind verplicht. Hoe kan ik mijn zoon leren om voor zijn rechten op te komen als ik zelf het goede voorbeeld niet geef?”
X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
“Als je niks van je leven maakt, dan ben je een Turk. En als je iets van je leven maakt, dan ben je nog steeds een Turk. You’re damned if you do and you’re damned if you don’t, weet je wel? Misschien wordt mijn geldingsdrang er juist wel groter door, ja, dat zou best eens kunnen. Ik laat me niet schofferen, ik ga niet zomaar aan de kant. In het begin van ons gesprek hadden we het over de opgejaagde alevieten, ik heb je verteld hoe ik bijna door mijn vader werd vermoord en hoe ik sinds de dood van mijn man als alleenstaande moeder het hoofd boven water moet houden: ik ben een fighter, een warrior. Geen slachtoffer. Ik ben dus ook niet jaloers op mensen die zonder moeite van alles voor elkaar krijgen. Wat ik voor mezelf begeer? Een huisje in Italië waar ik op mijn oude dag kan gaan wonen en alle boeken mag lezen waar ik nu maar niet aan toe lijk te komen. Maar mijn allergrootste wens is natuurlijk dat mijn zoon tevreden en gelukkig wordt. Daar heb ik alles voor over; om straks, voordat ik mijn laatste adem uitblaas, van hem te mogen horen dat ik een goede moeder ben geweest.”