Zuberi’s film “9/11 in the Academic Community” besteedt niet alleen aandacht aan de academische onwil om kritische vragen te stellen over 9/11. De film richt zich ook op de relatief kleine groep geleerden die zich wèl met deze vraagstukken hebben beziggehouden. Academische kritiek op de officiële complottheorie lijkt, in ieder geval door de lens van Zuberi, vooral te floreren in Canada, maar er zijn ook diverse wetenschappers in Amerika die zich kritisch uitgelaten hebben.
Deze critici stonden bloot aan diverse repercussies. We zagen reeds dat Steven Jones van de Brigham Young University zijn baan verloor. Maar goed, hij was dan ook de ontdekker van de springstof die de torens naar beneden had gebracht. Andere critici die zich beperkten tot het wat beschouwelijker vlak, vonden steun in de goede traditie van de vrijheid van meningsuiting die op dat moment nog sterk aanwezig was aan de Noord-Amerikaanse universiteiten. Toch was de druk van overheidsbemoeienis (zich uitstrekkend via de media) niet gering.
Filosoof John McMurtry van de University of Guelph (Ontario, Canada) publiceerde (in december 2001) een kritisch stuk over 9/11 en de inval in Afghanistan en stond vervolgens bloot aan een spervuur van kritiek, van de
Wall Street Journal, van FoxNews, en van collegae en studenten, die aandrongen op zijn ontslag. De universiteit weigerde daar gehoor aan te geven. McMurtry verdedigde een paar jaar later het standpunt dat onder internationaal recht de invasie van Irak een oorlogsmisdrijf is. Een tv-programmamaker nodigde hem uit in de uitzending in debat te gaan met neocon-denker en PNAC co-auteur Thomas Donnelly, een gesprek dat zeer nadelig uitpakte voor Donnelly (ondanks het feit dat hij het laatste woord had). De programmamaker werd via de bureaucratische kanalen ontslagen.
Professor William Woodward, psycholoog, van de University of New Hampshire (VS) opperde (in 2006) dat de Bush regering de aanvallen had
laten plaatsvinden (waar bijzonder sterke aanwijzingen voor zijn). Locale politici en een groep studenten drongen aan op zijn ontslag, en beweerden dat er ‘grenzen waren aan de academische vrijheid van meningsuiting’. De universiteit hield de poot stijf en weigerde.
Walter Pitman, President Emeritus van de Ryerson University (Toronto, Canada) kreeg niet lang na 9/11 een bezoek van de Mounties, de RCMP [= Royal Canadian Mounted Police] die hem verzocht mee te werken aan het identificeren en opsporen van stafleden en studenten aan zijn universiteit die mogelijkerwijze een veiligheidsrisico zouden kunnen vormen. De alerte Pitman weigerde en wees zijn bezoekers de deur. Ryerson University hield vrijheid en openheid van geest hoog in het vaandel en bood onderdak aan wetenschappelijke onderzoekers en belangstellenden tijdens de ‘Toronto Hearings’, een groot congres over de toedracht van 9/11.
Het wetenschappelijke 9/11-onderzoek strekt zich uit over diverse disciplines en thema’s. Het werk van fysici en ingenieurs die zich bezighouden met de val van de torens in Lower Manhattan springt natuurlijk het meest in het oog, maar Zuberi concentreert zich in zijn film ook op andere disciplines die van niet minder belang zijn, en een goed inzicht geven in het enorme veld van 9/11 onderzoek dat niet beperkt blijft tot de aanslagen zelf.
Zo is er het domein van de logica en argumentatietheorie. Antropoloog Richard B. Lee van de University of Toronto onderwees in 2004 een seminar getiteld “Critical Perspectives on 9/11” waarin aandacht werd besteed aan het werk van David Ray Griffin. Professor Mark Vorobej, van McMaster University (Ontario, Canada) doceerde in 2008 een cursus argumentatietheorie waarin één van de boeken van David Ray Griffin werd geanalyseerd. De logica-studenten achtten de redeneringen van Griffin vele malen beter dan de argumentatie van het officiële verhaal. Griffin is een Amerikaanse godsdienstfilosoof (lange tijd werkzaam aan de University of Dayton, Ohio) die diverse boeken over 9/11 schreef en zich daarbij vooral richtte op de inconsistenties in het officiële verhaal. Dit werk heeft academische statuur, maar wordt grotendeels genegeerd door de meeste academici.
9/11 verschaft ook economen en econometristen een vruchtbaar onderzoeksveld. De econometrist Paul Zarembka, van de State University of New York in Buffalo (VS), deed onderzoek naar de mogelijkheid van
insider trading, handel met voorkennis, gedurende de dagen en weken voorafgaande aan 9/11. Het draait daarbij vooral om de zogenaamde
put options, opties waardoor een handelaar voordeel heeft niet van de stijging van de waarde van aandelen, maar juist van het kelderen van die aandelen. Het betrof hier dan met name de aandelen van de luchtvaartmaatschappijen American Airlines en United Airlines. Zarembka verwijst naar het werk van prof. Allen Poteshman (van de University of Illinois at Urbana-Champaign) die beschikte over ‘clean data’ en een belangrijk artikel aan de kwestie wijdde: ‘Unusual Option Market Activity and the Terrorist Attacks of September 11, 2001’, gepubliceerd in:
Journal of Business, 2006, vol. 79, no. 4. De conclusie was dat het ca.
99% waarschijnlijk is dat er in de dagen voorafgaande aan 9/11 werd gehandeld met voorkennis. (Het fluistercircuit in de wandelgangen van de macht indachtig hoeft dit niemand te verbazen.) Poteshman had het voordeel of het privilege gebruik te kunnen maken van de zuivere gegevens die hem ter beschikking werden gesteld door de US Securities & Exchange Commission, maar diezelfde instelling werd een paar jaar later in 2009 ertoe gebracht al die gegevens te
vernietigen. Dit is één van meerdere gevallen waarbij de Amerikaanse overheid bewijsmateriaal van de 9/11-misdrijven bewust heeft vernietigd. Hoe men het ook wendt of keert, deze daad van vernietiging is op zichzelf een misdrijf.
Het grote 9/11-dossier verschaft ook rijkelijk materiaal aan historische en politiek-historische disciplines. In Zuberi’s documentaire komen Graeme MacQueen (prof. em. godsdienstwetenschap van de MacMaster University, Ontario) en Michael Truscello (van de Mount Royal University, Calgary, Alberta) uitgebreid aan het woord. MacQueen werkte in het jaar van de documentaire aan het voltooien van zijn boek
The 2001 Anthrax Deception. In de documentaire draait het vooral om het werk van de ‘9/11 Commission’, dat
ab initio gedoemd was te falen. Carl Rove, de rechterhand van President Bush junior, verzette zich aanvankelijk tegen het instellen van een onderzoekscommissie maar toen dit uiteindelijk toch gebeurde onder politieke druk (aangejaagd door het lobbywerk van de Jersey Girls) wisten Rove en de zijnen een vertrouweling naar voren te schuiven om de Commissie als
executive director te leiden. Deze vertrouweling was Philip Zelikow en deze Zelikow had enorme invloed op het onderzoekswerk. Hij bepaalde welke onderwerpen wel of niet onderzocht werden; hij had de globale opzet van het rapport al geschreven voordat de Commissie met haar werk begon; hij bepaalde ook welke getuigen gehoord mochten worden en welke vragen er gesteld mochten worden; en hij schreef en redigeerde ook de definitieve versie van het rapport. Deze schier totale controle over het onderzoek kwam in een bedenkelijk daglicht te staan toen allengs aan het licht kwam dat Zelikow een prominente bureaucraat was in de Amerikaanse National Security, onder Bush senior, maar ook onder Bush junior. Hij was medeauteur van de National Security Doctrine die voorzag in het herschrijven van het Amerikaanse buitenlandbeleid, de inperking van burgervrijheden en de uitbreiding van de macht van de president. Ruim voor 9/11 had hij als historicus zich gebogen over de bindende verhalen en mythen van een natie of een samenleving, wat hij zelf aanduidde als “public presumption”. In zijn voorstelling waren de bindende krachten uit het Roosevelt-tijdperk aan vernieuwing toe. Pearl Harbor had Amerika tot actieve deelname aan WO2 gebracht, maar haar ook een nieuwe plaats in het wereldgebeuren verschaft. En de wereld was toe aan een “nieuw Pearl Harbor” met een nieuw Amerikaans buitenlandbeleid. Het laat zich raden dat Zelikow’s auteurschap van het commissierapport vele wenkbrauwen deed fronsen. De ideoloog van een nieuw Amerikaans buitenlandbeleid moet oordelen over de gebeurtenissen van 9/11 die dat buitenlandbeleid moeten legitimeren. De belangenverstrengeling is duidelijk zichtbaar.
Wat was precies het doel van de Commissie? Wie meende dat de Commissie zou aantonen wie de daders waren en een sluitend bewijs zou presenteren, kwam bedrogen uit. Truscello leest voor uit het rapport: “Our aim has not been to assign individual blame. Our aim has been to provide the fullest possible account of the events surrounding 9/11 and to identify lessons learned” (p. xvi). Het doel was dus niet waarheidsvinding, maar het vertellen van een verhaal: ‘an account of events
surrounding 9/11’. Dit verhalende aspect blijkt uit de wijze waarop de voorgeschiedenis wordt herverteld. Het verhaal in het rapport begint niet met de door de CIA gefinancierde Moedjahedien, maar met de opkomst (rond 1990) van Al Qaida dat bewust wordt neergezet als een hiërarchische goed-gestructureerde wereldwijde organisatie. Het beeld van Al Qaida is dan het beeld van een Boeman, een conspiratoire compositie van een met scherpe contouren getekende Vijand. Het was ook bijzonder tekenend hoe dat fantasme uitgedragen werd na 9/11. Terreuraanslagen wereldwijd (zowel voor als na 9/11) werden beschreven als ‘geïnspireerd’ door Al Qaida of op de een of andere manier ‘gelinkt’ aan Al Qaida. Al Qaida betekende op die manier weinig meer dan ‘haat jegens Amerika’, zodat iedere Amerika-hater tot Al Qaida gerekend kon worden. Gelukkig waren er intellectuelen die de onzin en de gevaren van deze manier van denken inzagen. Professor Andrew Silke (auteur van
The Psychology of Counter-Terrorism) van de University of East London legde uit dat Al Qaida niet hiërarchisch is, en ook geen centraal commando heeft; als het al structuur heeft dan bestaat het enkel uit geaffilieerde groepjes met ideologische overeenkomsten, maar die groepjes hebben slechts zelden interacties. Het rapport maakte van Al Qaida een veel grotere entiteit dan het in wezen was. De reden daarvan ligt voor de hand: hoe groter het beeld van de Vijand, des te groter en omvattender de ‘War on Terror’.
Truscello en MacQueen plaatsen grote vraagtekens bij wat vaak gepresenteerd wordt als de bewijzen dat Al Qaida verantwoordelijk is voor de aanslagen. Het betreft hier dan de ‘bekentenis-video’ met Osama Bin Laden, die gepubliceerd werd in december 2001, en de bekentenissen van gevangen terroristen zoals Khalid Sheikh Mohammed, Abu Zubaydah en Abd al-Rahim al-Nashiri. Een kwart van de voetnoten in het
9/11 Commission Report zijn gebaseerd op die laatste categorie bekentenissen. Echter, die bekentenissen werden verkregen door
enhanced interrogation, zeg maar: marteling. Khalid Sheikh Mohammed werd meer dan 180 maal onderworpen aan ‘waterboarding’ (binnen de tijdspanne van een maand); zijn zoon werd gekidnapt en met de dood bedreigd. Later verklaarde Khalid tegenover het Rode Kruis dat hij verzinsels had bekend. Deze evidente mensenrechtenschendingen maken dus een kwart van de noten in het rapport (en dus een vierde deel van het verhaal) waardeloos. De commissie biecht op pagina 146 op dat zij geen toegang had tot de verdachten of zelfs maar de ondervragers (de beulen dus) om zelf onderzoek te doen of zelf vragen te stellen. De bekentenis-video van Osama Bin Laden staat ook in een twijfelachtig daglicht. (Ik meen mij te herinneren dat er onder Arabisten onenigheid was over wat er precies gezegd werd, maar dit komt in de film van Zuberi verder niet aan de orde.) In 2010 publiceerde de
Washington Post een artikel over de desinformatie die de geheime diensten in het Midden Oosten verspreidden (als onderdeel van de psychologische oorlogvoering). Daarin kwam ook aan het licht dat de CIA ooit een nepvideo gemaakt had met Osama Bin Laden.
The agency actually did make a video purporting to show Osama bin Laden and his cronies sitting around a campfire swigging bottles of liquor and savoring their conquests with boys, one of the former CIA officers recalled, chuckling at the memory.
Indien de CIA in staat was dit type video te genereren, was ze dan ook niet in staat een ‘bekentenis-video’ te maken? Het gedrag van overheid en geheime diensten roept zoveel vragen op dat veel mensen de door diezelfde instanties als bewijzen gepresenteerde gegevens in twijfel trekken. De bandopnamen van de martel-ondervragingen werden door de CIA in 2005 vernietigd. Dit kwam vier jaar later aan het licht.
De marteltapes werden
vernietigd. Het forensisch materiaal van de
crime scene in Lower Manhattan werd
vernietigd (het staal of wat er nog van over was, werd verscheept naar China). De exacte en zuivere data over de beurshandel voorafgaande aan 9/11 werd
vernietigd. De computermodellen ontwikkeld door NIST voor de instorting van Gebouw 7 zijn niet toegankelijk (‘classified’ vanwege ‘national security’). De vliegtuigresten uit Shanksville (als die er al zijn) zijn
niet toegankelijk (‘classified’ vanwege ‘national security’). Tientallen videobanden van de camera’s rondom het Pentagon zijn
niet toegankelijk (‘classified’ vanwege ‘national security’). Als een overheid zo met bewijsmateriaal omspringt, kan men enig zogenaamd bewijs dat zij presenteert nog wel geloven?
Bronnen:
Jeff Stein, ‘CIA Unit’s Wacky Idea: Depict Saddam as Gay’,
The Washington Post, 25 May 2010, online:
http://voices.washingtonpost.com/spy-ta ... _to_d.html
Mark Mazzetti, ‘U.S. Says C.I.A. Destroyed 92 Tapes of Interrogations’,
The New York Times, 2 March 2009, online:
https://www.nytimes.com/2009/03/03/wash ... intel.html
Jason Leopold, ‘CIA Confirms 12 of 92 Videotapes Destroyed Showed Prisoners Tortured’,
TruthOut / AlterNet, 12 March 2009, online:
https://www.alternet.org/2009/03/cia_co ... _tortured/