De islamquestie

Is de islamitische openbaring uniform? Wordt deze door alle gelovigen op dezelfde manier geïnterpreteerd? Hoe denken anderen zoals de Arabist HANS JANSEN over de islam?
Plaats reactie
Gebruikersavatar
Lodewijk Nasser
Berichten: 5870
Lid geworden op: ma aug 14, 2006 1:58 am
Contacteer:

De islamquestie

Bericht door Lodewijk Nasser »


Als we op studiereis gingen naar het Midden-Oosten zeiden onze docenten: „Vertel nooit dat je atheïst bent, doe je maar voor als christen.”

Nederlandse islamkenners leven in een wonderlijke wereld. Zij zien moslims als een heel speciale mensensoort die je omzichtig moet benaderen. Waar komt deze paternalistische houding vandaan? Arabist Maurice Blessing volgt het spoor terug en onderzoekt leven en werken van Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936), de godfather van de Nederlandse islamkenners. Hij adviseerde de toenmalige regering bij het in toom houden van de miljoenen moslims die Nederlands-Indië bevolkten. Zijn intellectuele nalatenschap werkt nog altijd door. Moderne islamologen en arabisten zijn, net als Snouck Hurgronje, nog altijd bang een te seculier gezicht te tonen.

Het behoeft waarschijnlijk nauwelijks nog betoog: onze arabisten leven in een wonderlijke wereld, waarin wetenschap, wensdenken en fantasie naadloos in elkaar overlopen.

Vorig jaar werd dit weer eens aangetoond tijdens een door het ministerie van justitie geïnitieerde bijeenkomst van overwegend moslimstudenten op de Vrije Universiteit. Een van de sprekers was de arabist Maurits Berger, die zich boog over de op het oog nogal saaie vraag: ’Wat is een radicaal?’ Zijn antwoord leek aanvankelijk zeer conventioneel: „Een radicaal is iemand die de uiterste consequenties trekt uit zijn overtuigingen.” De twist volgde even later: „Iemand als de verzetsleider Gerrit van der Veen is dus net zo goed ’radicaal’ te noemen als Mohammed B.”

Een opmerkelijke gevolgtrekking. Voerde de in 1944 geëxecuteerde kunstenaar Van der Veen geen geweldloze overval uit op het Amsterdamse Bevolkingsregister, met de bedoeling levens te redden, zonder daarbij de levens van vijanden te nemen? Kun je hem op één lijn stellen met een godsdienstwaanzinnige die een ongewapende kunstenaar de keel doorsnijdt?

Het publiek boog zich met welwillende belangstelling voorover. „Is Hirsi Ali ook een radicaal?”, vroeg een student die probeerde aan te haken bij het wereldbeeld dat zich hier ontvouwde. „Ja”, was het antwoord. „En Geert Wilders?” „Ja, ook die zou je een radicaal kunnen noemen.”

Het duurde even voordat het kwartje viel. Hier werd beweerd dat radicaal-zijn helemaal zo erg niet is. Dat zelfs de moedigste Nederlanders – voor wie monumenten zijn opgericht, naar wie straten zijn vernoemd en die jaarlijks worden herdacht – in feite radicalen waren. Dat ze tegenwoordig zelfs in het parlement zitten!

Even later wilde een moslimjongen weten wie Maurits Berger eigenlijk was. Hij had vernomen dat de arabist bij een heuse sjeik in Syrië de islam had bestudeerd. Waarom was hij dan geen moslim geworden? Het antwoord getuigde opnieuw van geestelijke flexibiliteit. „Diep van binnen,” aldus de islamdeskundige, „voel ik me meer moslim dan christen. Maar dat vind ik een persoonlijke zaak. Ik heb daar geen uiterlijkheden voor nodig.”

Onder de studenten steeg een afkeurend geroezemoes op. Ze hadden er vermoedelijk hun eigen gedachten over: hier was een ’oriëntalist’ aan het woord met een geheime agenda. En hoewel ik zelf het traditionele wantrouwen onder moslims ten aanzien van ’oriëntalisten’ – westerlingen die zich met de studie van het Oosten bezighouden – altijd onder complotdenken heb geschaard, sloeg ditmaal de achterdocht ook op mij over. Waarom werden de studenten hier als kleine kinderen benaderd? Waarom schrok de spreker terug voor een inhoudelijke discussie over islam en radicalisering? „Dit is echt vmbo-niveau”, beklaagde een gehoofddoekte studente zich na afloop bij mij. „Ik had gehoopt iets meer te weten te komen over radicalisering. Dat moet ik dan maar ergens anders vandaan halen.”

Dit alles deed me sterk denken aan mijn eigen studietijd. Aan wat ons, arabisten in de dop, door docenten op het hart werd gedrukt als we op studiereis gingen naar het Midden-Oosten. „Vertel nooit dat je atheïst bent, doe je maar voor als christen!” De menssoort moslim was blijkbaar een uiterst gevoelige, wat sneue specie, die je niet zonder een vleugje hypocrisie tegemoet kon treden. Zoals je ook kinderen niet altijd de waarheid kunt vertellen. Voor hun eigen bestwil, uiteraard.

Waar komt deze vaak bekritiseerde, diep paternalistische houding van veel islamdeskundigen toch vandaan? De meest gehoorde verklaring luidt dat zij moslims in bescherming willen nemen omdat deze zo vaak onder islamofoob vuur liggen. Dat zij volledig te goeder trouw handelen. Dit is een naïeve verklaring, die getuigt van weinig historisch besef. Vanaf het prilste begin speelden in de islamwetenschap specifieke ’nationale’ belangen een grote rol. Dit heeft ertoe geleid dat arabisten en islamologen een natuurlijke neiging vertonen de islam te ontdoen van zijn politieke, niet-pacifistische kenmerken. Ze ontkennen het bestaan daarvan óf ze redeneren die weg, in een voor moslims zo aanvaardbaar mogelijke vorm.

Deze traditie laat zich het best illustreren aan de hand van de carrière van Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936). De godfather van de vaderlandse islamologie – zijn 150ste geboortedag wordt op dit moment in Leiden herdacht met een tentoonstelling – speelde een belangrijke rol in de ’islamquaestie’ die een dikke eeuw geleden de koloniaal bestuurders in de Oost slapeloze nachten bezorgde.

Wat was het geval? Toen begin negentiende eeuw het Koninkrijk der Nederlanden werd geboren uit de napoleontische oorlogen, kreeg het de eerder door de Engelsen veroverde bezittingen in de Oost-Indische archipel terug. Het strategisch gelegen bufferstaatje werd een grotere overlevingskans toegedicht als het een koloniaal wingewest bezat. Na een schoorvoetend begin ontstond in Nederland in de loop van de negentiende eeuw een ondernemende middenklasse, en na de internationale handel kwam uiteindelijk ook de industrialisering op gang. Dit leidde tot een groeiende vraag naar handelswaar en grondstoffen, en daarmee tot de wens het koloniaal gezag in de ’Buitengewesten’ van het tegenwoordige Indonesië uit te breiden.

Maar bij de vestiging van hun bestuur stuitten de Nederlanders steeds op een hardnekkig probleem. De te knechten inlanders waren veelal moslim, en het verzet tegen hun onderwerping nam niet zelden de vorm aan van een Heilige Oorlog tegen de ’ongelovige’ indringers.

De ’moslimfanatici’ raakten een gevoelig punt bij de Nederlandse overheid. Die was zich er maar al te zeer van bewust dat daarginds een handjevol christenen en vrijdenkers heerste over enkele tientallen miljoenen moslims. Bovendien bestond het Nederlandsch-Indisch Leger – beter gezegd: het voetvolk dat de kampongs in werd gestuurd – voor een groot deel uit moslimse inlanders. Iedere schijn van een ideologisch of militair conflict tussen islam enerzijds en christendom anderzijds moest daarom worden vermeden.

Het koloniaal gezag trok daarom arabisten aan die moesten adviseren hoe religieuze conflicten met de moslimgemeenschap te voorkomen. De interesse nam vooral toe nadat Nederland in 1873 het islamitische sultanaat Atjeh op Noord-Sumatra was binnengevallen. De invasie liep uit op een gigantisch fiasco. Toen de soldaten dachten het platgebrande paleis van de sultan zegevierend binnen te marcheren, bleek dit een moskee te zijn. Het te kleine detachement van het Nederlandsch-Indisch Leger liep vast in een felle guerrillaoorlog. Opstandelingen (’bendeleiders’) voerden onder het vaandel van de Heilige Oorlog en met de belofte van eeuwig martelaarschap, gewaagde tegenaanvallen uit. De Nederlands-Indische legermacht trok zich gedemoraliseerd terug tot een ring van versterkingen rond Kotaradja, het huidige Banda Atjeh.

Snouck Hurgronje raakt in 1884 voor het eerst indirect bij deze oorlog betrokken. Zijn proefschrift over de bedevaart naar Mekka – waarin hij aandrong op een beperking van de ’staatsgevaarlijke’ bedevaart vanuit Nederlands-Indië – had de aandacht getrokken van de Nederlandse consul in de Arabisch-Ottomaanse havenplaats Djedda, J.A. Kruyt. Diens standplaats fungeert als aanlegplaats voor Indische pelgrims onderweg naar de Heilige Stad. Kruyt vermoedt dat via Djedda geheime wapenleveranties plaatsvinden van de sultan-kalief in Istanbul naar de opstandelingen in Atjeh. Bovendien vreest hij, net als Snouck, dat Indische pelgrims op het Arabisch schiereiland politiek-islamitische ideologieën opdoen.

Kruyt weet het ministerie van koloniën te bewegen 1500 gulden op te hoesten, zodat de 27-jarige geleerde naar Djedda kan afreizen. Vanuit het consulaat moet hij de lokale Indische gemeenschap in kaart brengen. Snouck gaat er enthousiast mee aan de slag, maar zijn band met het Nederlands consulaat moet hem hebben bekneld. Op 1 januari 1885 versleept Snouck zijn koffers uit het consulaat. Hij gaat samenwonen met de West-Javaanse aristocratenzoon Raden Aboe Bakar Djajadinginrat, die al langer als geheime informant van het Nederlandse consulaat optreedt.

Vanaf nu noemt Snouck zich Abd Al Ghaffaar (’dienaar van de Vergevingsgezinde’) en doet hij zich tegenover moslims als geloofsbroeder voor. Op 5 januari maakt hij in zijn dagboek melding van een geheimzinnig bezoek van een Arabische kapper die besnijdenissen ’op zeer diverse leeftijden’ uitvoert. Aangenomen wordt dat de grote arabist vanaf deze dag voorhuidsloos door het leven gaat. Hoe dan ook: zijn ’bekering’ blijkt uitermate succesvol en wordt door alle moslims als zodanig geaccepteerd. Hij krijgt zelfs toestemming van de Ottomaanse gouverneur om af te reizen naar Mekka – een bestemming die voor niet-moslims streng verboden en levensgevaarlijk is.

Snouck Hurgronje zal zich de rest van zijn leven tegenover moslims als islamitisch wetgeleerde blijven voordoen. Wanneer de Duitse oriëntalist Theodor Nöldeke hem in 1915 voorzichtig op de ethische aspecten van een dergelijke houding wijst, wuift hij de bezwaren weg. „Nee”, antwoordt Snouck, „met de theorie: in den oorlog zijn alle middelen geoorloofd, heeft mijn izhaar al-islam [uiterlijke aanname van de islam] niets gemeen. Dit laatste is (*) een maatregel, in mijn ogen van véél onschuldiger aard dan wanneer men zich in een moderne maatschappij, zonder er de geringste waarde aan te hechten, de sacramenten eener kerk laat toedienen. Dát ondervind ik persoonlijk als blasphemie, maar niet de aanpassingen aan de uiterlijkheden eener intellectueel inferieure maatschappij, die nodig is om daar als mensch te gelden.”

Na zijn Mekka-avontuur krijgt Snouck de koorts van de participerende observatie goed te pakken. Hij stelt de regering voor de islam in Atjeh te onderzoeken. Zijn gesprekken met Atjeeërs in Mekka, aldus Snouck, hebben hem ervan overtuigd dat het fiasco van de oorlog is te wijten aan het ontbreken van grondige kennis van land en volk. In 1889 krijgt hij toestemming van de minister van koloniën. Via het huidige Maleisië zal hij incognito Atjeh binnendringen. Maar aangekomen op het eiland Penang gooit de militair gouverneur van Atjeh roet in het eten. Hij wordt doorgestuurd naar Batavia. Omdat er recentelijk in West-Java religieus geïnspireerde opstanden tegen het Nederlands gezag hebben plaatsgevonden, moet hij daar de lokale geestelijkheid en het islamitisch onderwijs tegen het licht houden.

Snouck zet zich er met ziel en zaligheid voor in. Hij sluit zelfs een islamitisch huwelijk met een 17-jarige aristocratendochter uit Tjiamis, om zijn contacten binnen de West-Javaanse regentenklasse te bestendigen. Voor de Nederlandse gemeenschap wordt het huwelijk geheim gehouden. Zelfs Snoucks intiemste vrienden in Nederland zullen er – anders dan via lasterpraat – nooit iets van vernemen.

Atjeh blijft trekken. Snouck bestookt het Gouvernement met verzoeken om uitgezonden te worden naar het strijdperk ter „verduidelijking van den godsdienstigen toestand aldaar, die zooals men weet met den politieken toestand innig is samengeweven”. In februari 1891 krijgt Snouck eindelijk zijn zin. Uit de officiële correspondentie is niet op te maken waarom het Gouvernement plots van mening is veranderd. Maar het zal geen toeval zijn dat zojuist de Koninklijke Olie is opgericht (directe voorloper van Royal Dutch Shell), met als doel de olievoorraden aan de grens met Atjeh op te pompen.

Een halfjaar verblijft Snouck binnen de Nederlandse concentratielinie. Zijn contacten uit Mekka komen nu goed van pas. Om het vertrouwen van lokale geestelijken te winnen, duwt hij hen persoonlijke brieven onder de neus van vooraanstaande Mekkaanse schriftgeleerden met hij wie een vriendschap is blijven onderhouden. De zo verkregen informatie verwerkt hij in zijn geheime ’Verslag omtrent de religieus-politieke toestanden in Atjèh’ dat hij in 1892 aan het Gouvernement overhandigt. Het bevat een scherpzinnige analyse van de vastgelopen veroveringsoorlog. Snouck ontrafelt de rol van de islamitische geestelijkheid, het ’volkskarakter’ van de Heilige Oorlog en het succesvolle ronselen van „heetbloedige elementen, belust op krijgsroem en in het geval van eenen krijg tegen kafirs ook door hunne ouders niet te weerhouden van het naar aller opinie vrome werk”.

Dat de radicale schriftgeleerden politiek in het zadel zijn geholpen, verwijt Snouck de Nederlandse politiek en legerleiding. In plaats van zich tevreden te stellen met de verovering van de directe omgeving van het sultanspaleis, had het leger meteen overal orde en veiligheid moeten brengen, meent Snouck. „Verkeeren wij dus, bij het innemen eener beperkte stelling, in de positie van den aan de ketting liggende aap”, zo karakteriseert Snouck de algemene toestand, „die door een aantal knapen zonder veel gevaar voor hun welzijn tot dolwordens toe geplaagd kan worden, de kampongbewoners om ons heen hebben zoowel de beten van den aap als de steken zijner belagers te duchten.”

Snouck doet aanbevelingen. Het leger moet de geestelijkheid en andere opstandelingenleiders ’zeer gevoelig slaan’, waarbij de gewone bevolking zo veel mogelijk moet worden ontzien. Nadat deze ’tuchtigingen’ het vertrouwen in de macht van de bezetter hebben hersteld, is het tijd om de heilzame bedoelingen van de Nederlanders bij de bevolking onder de aandacht te brengen. Daarvoor moet flink worden geïnvesteerd in landbouw, nijverheid en handel. Dit zal uiteraard een kostbare zaak worden. Het beleidsadvies van de ’adviseur voor Oostersche talen en Mohammedaansch recht’ wordt in Batavia dan ook met waardering begroet, om vervolgens in de archiefkasten te worden opgeborgen.

Omdat ook het advies van Snoucks collega-arabist L.W.C. van den Berg niet uitvoerbaar wordt geacht – de voormalige adviseur Arabische en Islamitische Zaken bepleit een algehele deportatie van de Atjeeërs – verandert er voorlopig niets. Totdat de ’Koninklijke’ in 1897 met tegenslag te maken krijgt. De acute financiële nood van het bedrijf lijkt enkel te kunnen worden gelenigd met de olievoorraad die eerder aan de oostkust van Atjeh is ontdekt.

In 1898 mag Snouck Hurgronje, aan de zijde van de energieke generaal Van Heutsz, in Atjeh zijn leer van ’gedoseerd geweld’ in de praktijk brengen. De contra-guerrilla blijkt bijzonder effectief. In 1903 wordt de ’uitzichtloze oorlog’ voor beëindigd verklaard. De Koninklijke heeft dan al een concessie weten te bemachtigen in Atjeh. Zonder het doortastende optreden van Snouck en ’zijn slagzwaard’ Van Heutsz zou Shell (nog altijd een aantrekkelijke werkgever voor arabisten) waarschijnlijk nooit zijn opgericht.

Maar een jaar later wordt pijnlijk duidelijk dat de ’definitieve pacificatie’ van Atjeh op een illusie berust. Lokale opstanden blijven een bron van zorg. Bovendien blijken de militaire acties niet de chirurgische precisie te hebben gehad die hun geestelijk vader hun toeschreef. Foto’s van trots poserende soldaten bij de lichamen van afgeslachte vrouwen en kinderen komen bij persbureaus terecht. Snouck, inmiddels in Batavia teruggekeerd, wast zijn handen in onschuld. Hij heeft Van Heutsz vaak genoeg aangesproken op diens ’ongedurigheid’, stelt hij in een officieel schrijven. Tegen de marteling van gevangenen heeft hij altijd geprotesteerd – hoewel helaas niet op schrift.

De Atjese beslommeringen bant Snouck gaandeweg uit zijn gedachten. Vanaf het moment dat hij is teruggekeerd op Java, zet de arabist zich volledig in voor de door hem ontworpen ’associatiepolitiek’. Het zal zijn belangrijkste bijdrage vormen aan het koloniaal debat van die tijd. Centraal in Snoucks ideeën staat de vraag hoe moslims kunnen worden ’opgevoed’ tot betrouwbare Nederlandse staatsburgers. De kenner van de islamitische wet wijst er in zijn officiële voordrachten telkens op dat de veroveringsoorlog uit de begintijd van de islam volgens de orthodoxe leer „dan toch niet als geëindigd [mag] worden beschouwd voordat het door Allah gewezen doel: onderwerping der gansche wereld aan den islam, bereikt zou zijn”.

Tegelijkertijd stelt hij dat de gemiddelde moslim, zodra deze een zekere mate van rust en voorspoed heeft bereikt, de ’middeleeuwschen rommel, die de Islam reeds al te lang achter zich aan sleept’ het liefst vergeet of ontkent. Op die neiging moet het Nederlandse bewind dan ook inspelen, meent Snouck. Hij stelt voor een strikte scheiding te maken tussen de ’eigenlijke geloofsdogmata’ – zoals bidden, vasten, pelgrimage, geloof in het hiernamaals en andere staatsongevaarlijke geloofszaken – en ’al hetgeen een staatkundig karakter heeft of dit licht kan aannemen.’

Kalifaat, Heilige Oorlog, discriminatie van niet-moslims: Snouck gooit deze orthodoxe geloofsartikelen zonder pardon op de afvalhoop van de geschiedenis. De staat kan aan de grote schoonmaakoperatie bijdragen door ’krachtdadig’ op te treden tegen de ’politieke’ islam, en tegelijkertijd uiterst inschikkelijk te zijn waar dit ’het zuiver godsdienstige’ betreft. Er wacht de Nederlanders ook een opvoedende taak. „Ons gezag zal zijne rechtvaardiging moeten vinden in de opheffing der Inlanders tot een hooger peil”, schrijft Snouck. „Onder onze leiding moeten zij onder de volken de plaats gaan innemen, waartoe hun aanleg hen in staat stelt.’

Zelf geeft hij het goede voorbeeld door verschillende jonge West-Javaanse aristocratenzonen in zijn huis in Weltevreden op te nemen. Zij krijgen een ’Europeesche opvoeding’ van de ’Groot-Moefti van de Nederlandse regering’, zoals sommige Javanen ’Abd Al Ghaffaar’ aanduiden. Ook zorgt Snouck ervoor dat zijn protegés worden toegelaten tot het hoger westers onderwijs. Tegelijkertijd sluit hij, na de dood van zijn eerste vrouw, in het geniep een tweede islamitisch huwelijk. Ditmaal is een 13-jarig meisje uit de betere kringen van Bandung de gelukkige. Zo verzekert Snouck zich van een blijvende verbintenis met de pro-Nederlandse, West-Javaanse regentenklasse.

Van deze elite heeft hij hoge verwachtingen. Op de ’geestelijke annexatie’ van de aristocratie zal die van het volk als vanzelf volgen, gelooft Snouck. „Gelukt deze, dan bestaat er geen islamquaestie meer; dan is er genoeg eenheid van cultuur tusschen de onderdanen der Koningin van Nederland aan het Noordzeestrand en die van Insulinde om aan het verschil in godsdienstige belijdenis zijne politieke en sociale beteekenis te ontnemen.” Maar, waarschuwt hij: „Moest zij mislukken, dan zou de onvermijdelijk toenemende intellectueele ontwikkeling der Indonesiërs hen noodwendig hoe langer hoe verder van ons af voeren, want dan zouden anderen dan wij de leiding in handen krijgen.”

Die laatste zin is profetisch gebleken. Snoucks associatiepolitiek verzandde in de vastgeroeste belangen van de Nederlandse gemeenschap in Indië. Javaanse aristocratenzonen mochten dan wel studeren, behoorlijke bestuursfuncties kregen ze met al die indrukwekkende westerse diploma’s niet. Het is dan ook niet verwonderlijk dat westers opgeleide Javaanse aristocratenzonen in 1908 aan de basis stonden van de eerste nationalistische beweging Boedi Oetomo (’Het Schone Streven’). Zoals ook de grondleggers van de eerste islamitische massabeweging van Indonesië, de Sarekat Islam, waren afgestudeerd aan de Opleidingsschool voor Inlandsche Ambtenaren.

Snouck maakt deze ontwikkelingen niet meer mee. Hij is al eerder, in 1906, naar Nederland teruggekeerd, gedesillusioneerd over de politieke onwil plaats in te ruimen voor de lokale, westers opgeleide elite. Daar aanvaardt hij in Leiden het hoogleraarsambt.

In Nederland zal hij generaties arabisten en islamologen beïnvloeden. Zijn intellectuele nalatenschap werkt dan ook nog altijd door.

Zo werd de politieke islam, tot zeer recentelijk, nauwelijks de moeite van het onderzoeken waard geacht. Arabisten beschouwden orthodoxe dogma’s als kalifaat en djihad in navolging van Snouck als een reliek uit het verleden (’middeleeuwschen rommel’). Werd er desondanks toch aandacht aan besteed – de bekendste voorbeelden zijn Richard Mitchell (1969), Ruud Peters (1979), Gilles Kepel (2002) – dan gebeurde dit overwegend binnen het betoog dat de politieke islam bestaat uit anachronistische ’reactionairen’, die een tot falen gedoemd achterhoedegevecht voeren.

Snoucks scheiding tussen ’eigenlijke’ en ’staatkundige’ dogma’s schemert nog altijd door onder de wetenschappelijke vernislaag van veel huidige islamstudies. En waar islamologen en arabisten zich over het algemeen niet meer laten besnijden of jonge moslimmeisjes huwen, zijn velen nog altijd bang in het openbaar een te seculier, positivistisch gezicht te tonen. De opheffing van hun ’izhaar al-islam’ kan de relatie met de te onderzoeken moslimomgeving immers schaden.

Zo viel in het voorwoord van mijn universitaire leerboek ’Inleiding tot de Koran’ te lezen dat ’met de enorm toegenomen contacten tussen moslims en christenen’ het „een plicht is geworden om islamitische lezers niet onnodig te kwetsen, maar voor zover mogelijk zijn verhandelingen kenbaar te maken in een vorm die voor hen acceptabel is”.

Op dezelfde universiteit wordt nog altijd gebruikgemaakt van het onlangs herdrukte boekje ’Mohammed’ van Maxime Rodinson uit de jaren zestig, waarin het leven van de mythische profeet tot in orthodox detail wordt beschreven. De vele studies die inmiddels zijn verschenen over de politiek-religieuze en juridische functie van deze invented traditions, worden standaard als ’te ingewikkeld’ voor universitaire studenten terzijde geschoven.

Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat de Groningse arabist Fred Leemhuis in het openbaar van ’het neerdalen van de Koran’ spreekt alsof dit volstrekt met Newtons nalatenschap in overeenstemming is. Of dat hij in zijn – voor het overige zeer orthodoxe – koranvertaling Allah zijn tegenstanders geen ’vrees’ of ’grote angst’ laat inboezemen, maar het parmantige, minder pijnlijke vragen oproepende ’schrik’. Zo is al lang geleden de weg bereid voor een Nederlandse universitaire imamopleiding.

Het werk en de opstelling van deze islamdeskundigen geschiedt misschien vanuit de allerbeste bedoelingen. Maar in de praktijk zal hun weinig wetenschappelijke, en daardoor onwaarachtige houding er slechts toe leiden dat het wederzijdse wantrouwen tussen moslims en niet-moslims verder toeneemt.

Het is daarbij van groot belang in te zien dat het falen van Snoucks associatie-ideeën niet alleen toegeschreven kan worden aan de stelselmatige uitsluiting van ’inlanders’ uit alle lucratieve baantjes en invloedrijke posities. Het had er evenzeer mee te maken dat Snouck te veel vertrouwde op de kleine, pro-Nederlandse elite waarmee hij zich inliet. Op, zeg maar, de Mohammed Sini’s van zijn tijd. Van de wensen en overtuigingen van het ’gewone volk’ had Snouck nauwelijks benul.

En als iets duidelijk wordt uit de wrevel van ontevreden Nederlandse moslims in de huidige tijd, dan is het wel dat ze zich niet vertegenwoordigd zien in de ’allochtone’ elite. En dat ze menen dat niemand hen voor vol aanziet. In zo’n situatie is het een slecht idee moslimjongeren als kleine kinderen te behandelen. Om ze, met de nodige kunstgrepen, een ’liberale’ islam voor te spiegelen die ze met een minuutje googelen onderuit kunnen halen. Om ’radicalisering’ te bagatelliseren door te stellen dat het van alle tijden en alle bevolkingsgroepen is. Om er paternalistisch op te blijven hameren dat Nederland geen probleem heeft met ’de islam’, omdat deze best ’verlicht’ kan worden, of zelfs al een Verlichting of drie (!) heeft doorgemaakt. Dat is allemaal conflictbeheersing voor de ultrakorte termijn, ingegeven door angst.

Het enige dat op de lange termijn opheldering en wederzijds vertrouwen kan bieden, is een blijvend, respectvol debat over de islamitische traditie en de universele waarden. Door serieus en oprecht te proberen met moslims een gesprek te voeren over de barmhartige én de gewelddadige kant van de islam. Door niet vanuit stiefvaderlijke omzichtigheid je wetenschappelijke verantwoordelijkheden te ontlopen of je als irenisch profeet te profileren.

Want of we het prettig vinden of niet, de tijd dat je moslims ongestraft kon beschouwen als op te voeden kinderen – tegen wie je best eens mag liegen of bij wie je je anders mag voordoen dan je bent – is voorgoed verleden tijd. Koloniaal verleden tijd.

Maurice Blessing is arabist en journalist.

Verslag uit Mekka
Afgelopen november verscheen bij de Leidse uitgeverij Brill de Engelse vertaling uit 1931 van het verslag van Snoucks verblijf in Mekka, onder de titel ’Mekka in the Latter Part of the 19th Century’. Snouck, die op latere leeftijd zijn vroegere werk aanpaste, zag persoonlijk op de vertaling toe. De eerste integrale Nederlandse vertaling van zijn oorspronkelijk in het Duits geschreven boek verschijnt eind maart bij uitgeverij Atlas onder de titel ’Mekka’ (ISBN 9789045013008, prijs nog onbekend).

Op dit moment is in de Universiteitsbibliotheek Leiden een tentoonstelling te zien over Christiaan Snouck Hurgronje, ter gelegenheid van zijn 150ste geboortedag. De foto’s op deze pagina’s komen uit de begeleidende (Engelstalige) catalogus, ingeleid door Jan Just Wit. Expositie tot 2 april, dagelijks in de Tielehal van de Universiteitsbibliotheek, Witte Singel 27 te Leiden, 071-5272800
Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.
Willem Elsschot (1882-1960)
Gebruikersavatar
Thomas
Berichten: 3890
Lid geworden op: wo apr 12, 2006 3:53 pm
Locatie: De Sleutelstad

Re: De islamquaestie

Bericht door Thomas »

Lodewijk Nasser schreef: Op dit moment is in de Universiteitsbibliotheek Leiden een tentoonstelling te zien over Christiaan Snouck Hurgronje, ter gelegenheid van zijn 150ste geboortedag. De foto’s op deze pagina’s komen uit de begeleidende (Engelstalige) catalogus, ingeleid door Jan Just Wit. Expositie tot 2 april, dagelijks in de Tielehal van de Universiteitsbibliotheek, Witte Singel 27 te Leiden, 071-5272800
Hee Lodewijk,

Zit jij vaak op de Witte Singel.
(Tegenover de Grote Beer en Rembrandt dus.)
Context???
Uitleg???
Ik lees wat er staat ...en er staat wat ik lees!!!!
Linda Danvers
Berichten: 2931
Lid geworden op: wo feb 01, 2006 10:14 am

Bericht door Linda Danvers »

Wat toevallig, dat artikel wilde ik net posten.

Dit klinkt als een interessante voorstelling. Eens kijken wanneer ik naar Leiden kan.
Gebruikersavatar
Thomas
Berichten: 3890
Lid geworden op: wo apr 12, 2006 3:53 pm
Locatie: De Sleutelstad

Bericht door Thomas »

Linda Danvers schreef:Wat toevallig, dat artikel wilde ik net posten.

Dit klinkt als een interessante voorstelling. Eens kijken wanneer ik naar Leiden kan.
Leuke stad Lin.....
voor info......PMen
Context???
Uitleg???
Ik lees wat er staat ...en er staat wat ik lees!!!!
Gebruikersavatar
Lodewijk Nasser
Berichten: 5870
Lid geworden op: ma aug 14, 2006 1:58 am
Contacteer:

Re: De islamquaestie

Bericht door Lodewijk Nasser »

Thomas schreef:
Lodewijk Nasser schreef: Op dit moment is in de Universiteitsbibliotheek Leiden een tentoonstelling te zien over Christiaan Snouck Hurgronje, ter gelegenheid van zijn 150ste geboortedag. De foto’s op deze pagina’s komen uit de begeleidende (Engelstalige) catalogus, ingeleid door Jan Just Wit. Expositie tot 2 april, dagelijks in de Tielehal van de Universiteitsbibliotheek, Witte Singel 27 te Leiden, 071-5272800
Hee Lodewijk,

Zit jij vaak op de Witte Singel.
(Tegenover de Grote Beer en Rembrandt dus.)

Ik heb het artikel niet geschreven Thomas.
Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.
Willem Elsschot (1882-1960)
Gebruikersavatar
Thomas
Berichten: 3890
Lid geworden op: wo apr 12, 2006 3:53 pm
Locatie: De Sleutelstad

Re: De islamquaestie

Bericht door Thomas »

Lodewijk Nasser schreef:
Thomas schreef:
Lodewijk Nasser schreef: Op dit moment is in de Universiteitsbibliotheek Leiden een tentoonstelling te zien over Christiaan Snouck Hurgronje, ter gelegenheid van zijn 150ste geboortedag. De foto’s op deze pagina’s komen uit de begeleidende (Engelstalige) catalogus, ingeleid door Jan Just Wit. Expositie tot 2 april, dagelijks in de Tielehal van de Universiteitsbibliotheek, Witte Singel 27 te Leiden, 071-5272800
Hee Lodewijk,

Zit jij vaak op de Witte Singel.
(Tegenover de Grote Beer en Rembrandt dus.)

Ik heb het artikel niet geschreven Thomas.
Nee nee, dat had ik door Lood.
Maar dat wil niet zeggen dat je niet vaak in de Uv bieb kunt zitten.
Context???
Uitleg???
Ik lees wat er staat ...en er staat wat ik lees!!!!
Gebruikersavatar
Lodewijk Nasser
Berichten: 5870
Lid geworden op: ma aug 14, 2006 1:58 am
Contacteer:

Bericht door Lodewijk Nasser »

Een Nederlandse imamopleiding van groot belang?



Hans Besseling 22 februari 2007



Onder ‘integratie’ vinden we onder punt 7 van het coalitieakkoord: In het kader van de integratie is een Nederlandse imamopleiding van groot belang.


In Trouw van 17 februari stond een opmerkelijk, drie pagina's lang artikel van Maurice Blessing, arabist en journalist. In de Universiteitsbibliotheek Leiden is tot 2 april dagelijks een tentoonstelling te zien over Christiaan Snouck Hurgronje, ter gelegenheid van zijn 150ste geboortedag. Het artikel van Blessing heeft als bijschrift: Snouck gaat ervan uit dat de gemiddelde moslim, zodra deze een zekere mate van rust en voorspoed heeft bereikt, de 'middeleeuwse rommel, die de islam reeds al te lang achter zich aan sleept', het liefst vergeet of ontkent. In drie pagina's schetst Blessing de merkwaardige levensloop van Snouck, zoals hij steeds wordt aangeduid.

Bij de vestiging van hun bestuur in Oost-Indië stuitten de Nederlanders steeds op een hardnekkig probleem. De te 'knechten' inlanders waren veelal moslims, en het verzet tegen hun onderwerping nam niet zelden de vorm aan van een Heilige Oorlog tegen de 'ongelovige' indringers. Het koloniaal gezag trok daarom arabisten aan die moesten adviseren hoe religieuze conflicten met moslimgemeenschap te voorkomen. Het ministerie van binnenlandse zaken verstrekt 1500 gulden om Snouck in staat te stellen de Indische gemeenschap in kaart te brengen. Vanaf 1885 noemt Snouck zich Abd Al Ghaffaar en doet zich tegenover moslims als een geloofsbroeder voor en laat hij zich besnijden. Als mijn uiterlijke aanname van de islam kan dienen om in een intellectueel inferieure maatschappij als mens te gelden, dan zie ik daartegen geen bezwaar, verklaarde hij. Zijn advies luidt steeds: krachtdadig optreden tegen de 'politieke' islam en tegelijkertijd uiterst inschikkelijk zijn waar dit 'het zuiver godsdienstige' betreft. Nadat een eerste vrouw uit de West-Javaanse regentenklasse is overleden sluit hij in het geniep een tweede islamitisch huwelijk met een 13-jarig meisje om zich van een blijvende verbintenis met de pro-Nederlandse, West-Javaanse regentenklasse te verzekeren.

Van deze elite heeft hij hoge verwachtingen. Op de 'geestelijke annexatie' van de aristocratie zal die van het volk als vanzelf volgen, gelooft Snouck. Maar Snouck's associatiepolitiek verzandde in de vastgeroeste belangen van de Nederlandse gemeenschap in Indië.

Snouck keerde in 1906 terug naar Nederland, gedesillusioneerd over de politieke onwil plaats in te ruimen voor de lokale, westers opgeleide elite. In Leiden aanvaardt hij het hoogleraarsambt. Hij zal generaties arabisten en islamologen beïnvloeden. Zijn intellectuele nalatenschap werkt dan ook nog altijd door.

Zo werd de politieke islam, tot zeer recentelijk, nauwelijks de moeite van het onderzoeken waard geacht. Arabisten beschouwen orthodoxe dogma's als kalifaat en djihad in navolging van Snouck als een reliek uit het verleden ('middeleeuwse rommel'). Inmiddels weten wij wel beter. Blessing zegt: "De ontevreden Nederlandse moslims voelen zich niet vertegenwoordigd in de 'allochtone' elite. In zo'n situatie is het een slecht idee om moslimjongeren als kleine kinderen te behandelen. Om radicalisering te bagatelliseren door te stellen dat het van alle tijden en alle bevolkingsgroepen is. Om er paternalistisch op te blijven hameren dat Nederland geen probleem heeft met de islam, omdat deze best verlicht kan worden, of zelfs al een Verlichting of drie (!) heeft doorgemaakt. Dat is allemaal conflictbeheersing voor de ultrakorte termijn (kabinetsperiode Balkenende IV?), ingegeven door angst."

Volgens Blessing zou moeten worden geprobeerd met moslims een gesprek te voeren over de barmhartige èn de gewelddadige kant van de islam. Iets voor een kabinetsberaad met de twee moslimstaatsecretarissen? Of is het de bedoeling dat de Nederlandse imamopleiding 'de middeleeuwse rommel, die de islam al te lang achter zich aan sleept' uit de leer verbant, of tenminste als niet meer serieus te nemen aanmerkt? Maar dan zal niet gerekend behoeven te worden op subsidies, zoals voor onze moskeeën, uit de Arabische landen.

Zelf blijf ik van mening dat het even erg is, dat de Nederlandse bevolking in de periode Balkenende (door de regering en door de media) onbekend gelaten wordt met de inhoud van de Koran en de Hadith, als toen het Nederlandse volk in het ongewisse werd gelaten over de inhoud van 'Mein Kampf' in de periode Colijn.

Hans Besseling
22 februari 2007
Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.
Willem Elsschot (1882-1960)
Mahalingam
Berichten: 52155
Lid geworden op: za feb 24, 2007 8:39 pm

Re: De islamquaestie

Bericht door Mahalingam »

Ik denk dat op dit moment meer tekst van C. Snouck Hurgronje naar het Engels vertaald is.
Ik trof dit aan in een verhaal over hoe dol de Mohammedanen zijn op een Kalifaat.
...it would be a gross mistake to imagine that the idea of universal conquest may be considered as obliterated...the canonists and the vulgar still live in the illusion of the days of Islam's greatness. The legists continue to ground their appreciation of every actual political condition on the law of the holy war, which war ought never be allowed to cease entirely until all mankind is reduced to the authority of Islam-the heathen by conversion, the adherents of acknowledged Scripture [i.e., Jews and Christians] by submission.
Het jaar is 1916. Hurgronje zegt dat de gewone man in de straat (versie Moslim) best wel beseft dat een Kalifaat momenteel (1916) niet te verwezelijken valt. Maar ze denken dan wel aan de belevenissen van Mohammed zoals ze die geleerd hebben.
...comforted and encouraged by the recollection of the lengthy period of humiliation that the Prophet himself had to suffer before Allah bestowed victory upon his arms...
Het was de tijd dat het Ottomaanse rijk aan het instorten was.
...the common people are willingly taught by the canonists and feed their hope of better days upon the innumerable legends of the olden time and the equally innumerable apocalyptic prophecies about the future. The political blows that fall upon Islam make less impression...than the senseless stories about the power of the Sultan of Stambul [Istanbul], that would instantly be revealed if he were not surrounded by treacherous servants, and the fantastic tidings of the miracles that Allah works in the Holy Cities of Arabia which are inaccessible to the unfaithful. The conception of the Khalifate [Caliphate] still exercises a fascinating influence, regarded in the light of a central point of union against the unfaithful (i.e., non-Muslims). [emphasis added]
http://www.americanthinker.com/2007/04/ ... d_the.html

Afbeelding

Op deze plaats staat ook een artikel met de titel:
Hurgronje on Reforming Islam
waarin ik leees dat zijn boek “De Atjèhers” al in 1906 naar het Engels vertaald is.
In their political and to a great extent in their social life, Mohammedans have been compelled to sail with the stream of the time or take the risk of being left halting behind; the course of that stream, however, is shaped by other hands than theirs.

It need not, however, be imagined, that as a result of this change, the Mohammedan will be compelled to embrace another creed, or to sacrifice that innate allegiance to the name of Islam which he esteems his highest honor. There is no ground even for the supposition that he will gradually reform his religion. The necessity for such a reform is not felt, and even did such a tendency exist in some few cases its fulfillment would be thwarted by insurmountable obstacles.
http://www.andrewbostom.org/blog/2009/0 ... ing-islam/
Wie in de Islam zijn hersens gebruikt, zal zijn hoofd moeten missen.
Mahalingam
Berichten: 52155
Lid geworden op: za feb 24, 2007 8:39 pm

Re: De islamquaestie

Bericht door Mahalingam »

Snouck Hurgronjes werk is nu ’not done’

LEIDEN - Journalist en arabist Maarten Zeegers publiceerde onlangs zijn boek ’Ik was één van hen’. Hij schreef daarin over zijn tijd in de Haagse Transvaalbuurt, waar hij drie jaar als moslim vermomd woonde. Behalve complimenten over het inkijkje dat hij had gegeven in de Haagse moslimgemeenschappen, kreeg Zeegers ook kritiek. Je voordoen als moslim terwijl je dat niet bent en mensen op die manier voorliegen, kan echt niet, vinden sommigen, zoals Anna Krijger, ook arabist en Midden-Oostencorrespondent voor NRC Handelsblad.
Door Tessa de Wekker - 11-5-2016, 14:52 (Update 11-5-2016, 15:02)

Ruim 130 jaar geleden deed Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936), later hoogleraar Arabisch in Leiden, ongeveer hetzelfde als Zeegers. Hij deed zich voor als moslim, Abd-el Ghaffar genaamd, en vertrok naar Mekka. Alleen moslims hebben toegang tot de heilige stad. Zijn reisverslag maakte hem in 1888 wereldberoemd.

Later werd Snouck Hurgronje adviseur van de Nederlandse regering in Atjeh. Ook daar deed hij zich voor als moslim. Hij trouwde zelfs met de dochter van een islamitische godsdienstambtenaar. Toen er vanuit Nederland kritiek kwam op dit huwelijk, zei Snouck dat hij het huwelijk alleen maar georganiseerd had om als wetenschapper het islamitisch huwelijksceremonieel te onderzoeken. Uit dit ’wetenschappelijk onderzoek’ kwamen vier kinderen voort.

Eenmaal terug in Leiden trouwde Snouck met een Nederlandse. Hij werd een gevierd onderzoeker en rector magnificus van de Universiteit Leiden. In zijn huis aan het Rapenburg zetelt tegenwoordig het Leids Universitair Fonds en in de Professorenwijk is een straat naar hem vernoemd. Kan dat, met de kennis van nu, nog wel voor iemand die met behulp van bedrog aan zijn informatie kwam? Waar een journalist een goede undercoveractie nog kan billijken, ook al krijgt hij kritiek, gaat een wetenschapper daarmee echt zijn boekje te buiten.

Dat zegt Pieter van Koningsveld. Hij is emeritus hoogleraar islamologie aan de Universiteit Leiden en had al in de jaren ’80 kritiek op het werk van Snouck Hurgronje. Die kritiek werd hem toentertijd niet in dank afgenomen. „De leerlingen van Snouck leefden toen nog. Inmiddels is men het wel eens met mijn kritiek.’’

Spion
Van Koningsveld zet vooral zijn vraagtekens bij het wetenschappelijke gehalte van Snoucks werk. „Hij ging naar Mekka als moslimgeleerde. Maar dat was hij niet. Hij was in Mekka en later in Atjeh eigenlijk een spion van de Nederlandse regering. Hij schreef rapporten over de vraag hoe de koloniale regering de islampolitiek het best kon vormgeven. Zijn wetenschappelijke werk is niet controleerbaar. Hij vermeldt zijn bronnen niet. Wetenschap moet transparant en openbaar zijn. Dat is de essentie van wetenschappelijk onderzoek en daaraan voldeed Snouck niet.”

Dan heeft Van Koningsveld het nog niet eens over het ethische gehalte van de acties van Snouck. „Als je je voordoet als moslim, treed je een vertrouwenspositie binnen. Er zijn mensen die zeggen dat een bepaald doel alle middelen heiligt. Daar behoor ik niet toe. Wat doet zo’n actie op den duur met het vertrouwen tussen bevolkingsgroepen?”

Nico Kaptijn, docent islamstudies, schreef een boek over de islam en het kolonialisme in Nederlands-Indië. Hij is het deels met Van Koningsveld eens. ,,Tegenwoordig zou het echt niet meer kunnen. Maar Snouck was rond 1885 in Mekka. Dat maakt wel een verschil, vind ik. Je moet zijn onderzoek en zijn methoden zien in zijn tijd. Hij bestudeerde de Islam en hij wilde weten wat er in Mekka gebeurde. Bovendien waren de boeken die hij wilde bestuderen alleen in Mekka verkrijgbaar. Pas later is er een kritische reflectie gekomen op bepaalde onderzoeksmethoden. Nu is zulk onderzoek not done, maar iedereen is nog wel blij met de informatie die Snouck heeft geleverd.”

http://www.leidschdagblad.nl/regionaal/ ... e_?lref=L6
Wie in de Islam zijn hersens gebruikt, zal zijn hoofd moeten missen.
Gebruikersavatar
sjun
Berichten: 12549
Lid geworden op: zo mei 11, 2014 8:29 pm
Locatie: Visoko

Re: De islamquaestie

Bericht door sjun »

Opmerkelijk dat uitgerekend kritiekloze volgelingen van de profeet van islam vragen stellen bij het wetenschappelijke gehalte van Christiaan Snouck Hurgronje's bevindingen... Het riekt naar een tegenwerping omwille van de tegenwerping. Vooral het advies van Abdoel Ghaffar om de islamitische religieuze leiders gevoelig te slaan in geval van onaanspreekbaarheid ("met de Oelama's (Schriftgeleerden) valt niet te onderhandelen daar hun leer en eigenbelang meebrengen dat zij alleen voor geweld zwichten") wordt nog altijd gepraktiseerd in het Midden Oosten. Waar dat niet gebeurt is er geen leven voor andersdenkenden en minderheden. In Libië zonder Gaddafi, het Egypte van Morsi, Somalië, Pakistan, Afghanistan, Irak, delen van Syrië, Noord-Oost Nigeria, Niger, delen van Tsjaad, Kameroen en in de Kalifaatstaat wordt dat dagelijks geïllustreerd.
Het recht op vrije meningsuiting wordt algemeen geaccepteerd, totdat iemand er daadwerkelijk gebruik van wil maken.
Gebruikersavatar
Ariel
Berichten: 89720
Lid geworden op: wo apr 07, 2004 10:30 pm

Re: De islamquestie

Bericht door Ariel »

’Kaaskop’ leefde jaar in Mekka


Hij waarschuwde dat de islam uit was op wereldheerschappij en berispte studenten vanwege te harde ontgroening. Hij suste de angst voor de ’teloorgang van het blanke ras’ en schreef over de oorlogen in het Midden-Oosten. Toch leefde Chris Snouck Hurgronje niet in 2021, maar honderd jaar geleden

’Een der grootsten is ons ontnomen”, kopte deze krant in 1936, nadat prof. Christiaan Snouck Hurgronje was overleden. Decennia lang drukte de wereldberoemde arabist zijn stempel op het beleid in Nederlands-Indië en ’duidde’ de gebeurtenissen in de islamitische wereld, onder meer voor De Telegraaf.

Puinhopen
Net als nu hield de islam toen de hele wereld bezig. Door het uiteenvallen van het Ottomaanse rijk stond het Midden-Oosten in vuur en vlam. Uit de puinhopen ontstonden woestijnstaten als Saoedi Arabië.

„Teerhartig in onzen zin zijn de Arabieren niet”, schreef Snouck in 1924 in De Telegraaf, verwijzend naar de bloeddorst van ’vader des vaderlands’ Bin Saoed.

Besneden door barbier
De geleerde kende het Arabisch schiereiland. In 1885 had hij als jonge ’kaaskop’ in Mekka gewoond. Bekeerd tot de islam en besneden door de plaatselijke barbier volgde hij lessen in de Grote Moskee.

’Indrukwekkend’ vond hij de islam. Nadeel vond hij wel dat de godsdienst zich moeilijk aanpaste aan de moderne tijd. Bovendien werd ’Mohammedanen ingeprent dat zij door Allah geroepen zijn tot wereldheerschappij’. Daarom raadde hij het koloniaal gezag in Nederlands-Indië aan om de moslims aldaar flink onder de knoet houden.

Sultanaat
Dat gold met name voor Atjeh, een sultanaat in de punt van Sumatra. Hij was daar tijdens de Atjeh-oorlog, eind 19e eeuw, adviseur van generaal Jo van Heutz.

Biografie
Snouck woonde twintig jaar in Indië. Daar kreeg hij vijf kinderen bij twee inlandse vrouwen, die hij achterliet toen hij in 1906 naar Nederland terugkeerde. „Bij gebrek aan Europese dames was het doodnormaal om met een lokale vrouw samen te wonen”, weet prof. Wim van den Doel, van wie afgelopen week bij uitgeverij Prometeus de biografie Snouck. Het volkomen geleerdenleven van Christiaan Snouck Hurgronje verscheen. „Het was echter ondenkbaar om haar mee te nemen naar Nederland.”

Na de Eerste Wereldoorlog veranderde zijn mening over Nederlands-Indië. Hij vond dat het land zelfstandig moest worden. Deze ommezwaai lag vooral aan de koloniale politiek. „Die was conservatief terwijl de inlandse bevolking steeds mondiger werd”, legt prof Van den Doel uit.

Blanke ras
Als rector magnificus in Leiden wijdde hij in 1922 zijn diesrede deels aan Amerikaanse intellectuelen die waarschuwden voor de ondergang van het blanke ras. Hij wees erop dat onder islamitische gelovigen ’het beginsel der gelijkwaardigheid als heilig geldt’. Vandaar dat in de Grote Moskee in Mekka ’gedurende de college-uren studenten en professoren met alle schakeringen van huidskleur’ broederlijk bijeen zaten.

Ontgroening
Maar hij moest zich als rector ook met banaler zaken bezighouden, zoals... een uit de hand gelopen ontgroening. Hij riep de boosdoeners op het matje en liet hun namen ’ad valvas’ publiceren.
The heart of the wise inclines to the right,
but the heart of the fool to the left.
Plaats reactie